Je krijgt vier blaadjes, per gelezen boek één blaadje.
Inleveren: einde van de les.
Schrijf van elk van je gelezen boeken op welke genre het is:
Titel 1ste boek:
Genre:
Titel 2de boek:
Genre:
etc.
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
2. Realistische of niet-realistische fictie
Schrijf van elk gelezen boek op:
Boek 1: Het is .......................................fictie, omdat....................................(noem een voorbeeld uit het boek)
Boek 2: Het is .......................................fictie, omdat....................................(noem een voorbeeld uit het boek)
Etc.
Slide 8 - Slide
realistisch
niet-realistisch
Slide 9 - Drag question
Slide 10 - Slide
Welke uitspraak over hoofdpersonen klopt? Je weet over de hoofdpersoon...
A
Alles, behalve de gedachten
B
Niets
C
Veel informatie, maar ook gevoelens en gedachten
Slide 11 - Quiz
Hoofdpersonen
A
Alle mensen die voorkomen in een verhaal
B
Belangrijkste personen in het verhaal
C
Alle personen die een naam hebben in het verhaal
D
Diegene van wie je de gedachten en gevoelens weet
Slide 12 - Quiz
3A. Personages (hoofdpersonen)
Schrijf weer op de blaadjes:
Boek 1: een hoofdpersoon is ......................................., omdat....................................(noem een voorbeeld over zijn of haar gedachten of gevoelens met bladzijde......)
Boek 2: een hoofdpersoon is .......................................fictie, omdat....................................(noem een voorbeeld uit het boek)
Slide 13 - Slide
3B. Personages (bijpersonen)
Schrijf weer op de blaadjes:
Boek 1: Een bijpersoon is ......................................., omdat....................................(noem een voorbeeld over zijn of haar gedachten of gevoelens met bladzijde......)
Boek 2: Een bijpersoon is .......................................fictie, omdat....................................(noem een voorbeeld uit het boek)
Etc.
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Ik-verteller (ik-perspectief)
- hoofpersoon vertelt het verhaal vanuit zijn of haar perspectief
- geeft een directe en persoonlijke ervaring
Slide 16 - Slide
Ik-verteller (ik-perspectief)
Voorbeeld:
" Ik voelde de spanning in de lucht toen ik het podium opliep. Mijn handen trilden en mijn hart bonsde in mijn borst."
Slide 17 - Slide
Hij/zij-verteller
( =personaalperspectief)
- verhaal wordt verteld vanuit een derde persoon
- deze is niet betrokken bij de gebeurtenissen
- kan een meer objectieve kijk geven
Slide 18 - Slide
Hij/zij-verteller ( = personaalperspectief)
Voorbeeld:
"Hij voelde de spanning in de lucht toen zij eraan kwam. Zijn handen trilden en zijn hart bonsde in zijn borst."
Slide 19 - Slide
Alwetende verteller
- heeft toegang tot de gedachten en gevoelens van meerdere personages
- kan in de tijd en ruimte springen.
- biedt een breder perspectief op het verhaal
- weet dus soms meer dan de personen zelf.
Slide 20 - Slide
Alwetende verteller
Voorbeeld:
" Toen hij binnenkwam, voelde hij de spanning in de lucht. Tegelijkertijd zat zijn beste vriend in het publiek, die vroeg zich af hij het wel goed zou doen. Allebei waren ze stikzenuwachtig."
Slide 21 - Slide
Wat is een perspectief?
A
Een eigenschap van de hoofdpersoon
B
De persoon uit het verhaal van wie je weet wat hij/zij denkt en voelt
C
Een bedacht personage
D
Een uiterlijk kenmerk
Slide 22 - Quiz
Wat is GEEN perspectief?
A
Hij/zij-perspectief
B
Het jij-perspectief
C
Alwetende verteller
D
Wisselend perspectief
Slide 23 - Quiz
ik-perspectief
personaal perspectief
auctoriaal perspectief
Hij liep naar de supermarkt en dacht aan wat hij ging eten.
Ik liep naar de supermarkt en dacht aan wat ik ging eten.
Hij liep naar de supermarkt, maar wist nog niet dat die vandaag gesloten was.
Slide 24 - Drag question
4. Perspectief
Schrijf op:
Boek 1: Het perspectief is ......................................., omdat....................................(citeer een zin met bladzijdeverwijzing )
Boek 2: Het perspectief is ......................................., omdat....................................(citeer een zin met bladzijdeverwijzing )
Etc.
Slide 25 - Slide
Welk perspectief heeft het boek dat je nu aan het lezen bent/of net uit hebt? Ik lees ........ het perspectief is ...........
Slide 26 - Open question
Slide 27 - Slide
Wat is de setting?
A
De historische tijd waarin het verhaal zich afspeelt.
B
De omgeving waarin het verhaal zich afspeelt.
C
De tijd en en ruimte waarin het verhaal zich afspeelt.
D
Het onbestemde heden: onduidelijk is in welke tijd een verhaal speelt.
Slide 28 - Quiz
5. Setting
Schrijf op:
Boek 1: De setting is ......................................., omdat....................................(noem een voorbeeld daarbij dat de setting illustreert )
Boek 2: De setting is ......................................., omdat....................................((noem een voorbeeld daarbij dat de setting illustreert )
Etc.
Slide 29 - Slide
Slide 30 - Slide
6. Tijd
Schrijf op voor elk boek:
Boek 1 speelt zich af in het heden/verleden, want...................................... (noem een voorbeeld).
Het is geschreven op chronologische/ niet- chronologische volgorde omdat....................................(noem een voorbeeld) .
Er wordt gebruik gemaakt van flashbacks/flash forward, want..........................(noem een voorbeeld).
De vertelde tijd is ................................
Slide 31 - Slide
Slide 32 - Slide
7. Spanning
Schrijf op elk boek:
Boek 1 maakt wel/geen gebruik van spanning, want ............................................................................................................................... (licht toe aan de hand van voorbeelden vorige sheet).
Boek 2 maakt wel/geen gebruik van spanning, want ...............................................................................(licht toe aan de hand van voorbeelden vorige sheet).
Etc.
Slide 33 - Slide
Slide 34 - Slide
8. Titel
Schrijf op voor elk boek:
De titel van boek 1 is gekozen, denk ik, omdat ............................................................................................................................(leg uit).
De titel van boek 2 is gekozen, denk ik, omdat ............................................................................................................................(leg uit).
Het thema van boek 1 is .............................., omdat .....................................................................................(leg uit).
Het thema van boek 2 is
............................, omdat .....................................................................................
(leg uit). \
Etc.
Slide 38 - Slide
Laatste sheet.....
Neem het schema over op de volgende pagina over in je schrift
en probeer straks onder woorden te brengen hoe dat voor jouw boeken geldt.
Dus per boek noteren. Lever daarna je blaadjes in.