Fictie herhaling h1 tm 5 1hv

Vandaag:

HERHALEN we 😀👍🏼!



1 / 51
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Vandaag:

HERHALEN we 😀👍🏼!



Slide 1 - Slide

Fictie of non-fictie

Slide 2 - Slide

Fictie

Slide 3 - Mind map

Non-fictie

Slide 4 - Mind map

Non-fictie

Teksten over de werkelijkheid. Wat er staat, is echt gebeurd en geeft informatie.


Geschreven om je te informeren of instrueren.


Voorbeelden:

Nieuwsbericht, biografie, journaal, schoolboek, kookboek

Slide 5 - Slide

Fictie

Verzonnen verhalen. De schrijver fantaseert, heeft het verhaal zelf bedacht.


Geschreven om je te vermaken.


Voorbeelden:

Leesboek, stripverhaal, musical, game, film, poëzie

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Realistisch / niet-realistisch

Fictie kan realistisch of niet-realistisch zijn


Realistisch;
-Verhaal lijkt heel erg op de werkelijkheid, alles kan in het echt
Niet-realistisch;
-Verhalen met veel dingen die niet echt kunnen gebeuren




Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

The hunger games is ...
A
heel realistisch
B
deels realistisch
C
niet-realistisch

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Video

Slide 12 - Video

Oorlogswinter is ...
A
heel realistisch
B
deels realistisch
C
niet-realistisch

Slide 13 - Quiz

Black Panther is ...
A
heel realistisch
B
deels realistisch
C
niet-realistisch

Slide 14 - Quiz

zichtbaar uiterlijk

Slide 15 - Mind map

Beschrijven van persoon

Karaktereigenschap         gedrag van een persoon

 

Zichtbaar uiterlijk               feiten over hoe iemand eruit ziet


Onzichtbaar kenmerk       achtergrond - milieu waar je in leeft


Slide 16 - Slide

Beoordelingswoorden
Over fictie kun je je mening geven, dat doe je met beoordelingswoorden en argumenten.

Slide 17 - Slide

beoordelingswoorden

Slide 18 - Mind map

Slide 19 - Video



De boeken van Carry Slee zijn...
A
fictie
B
non-fictie

Slide 20 - Quiz



Een nieuwsbericht in de 7-Days krant is ...
A
fictie
B
non-fictie

Slide 21 - Quiz



Johan Cruijf had bruin haar.
Dit is een ...
timer
0:10
A
Karaktereigenschap
B
Uiterlijk kenmerk
C
Onzichtbaar kenmerk

Slide 22 - Quiz



Wat is geen voorbeeld van een uiterlijk kenmerk?
A
groene ogen
B
blauwe plekken
C
blonde haren
D
gebroken hart

Slide 23 - Quiz


Een beoordelingswoord is ...
A
een feit
B
een argument
C
een mening
D
een idee

Slide 24 - Quiz



Een krantenartikel in de krant De Speld is ...
A
fictie
B
non-fictie

Slide 25 - Quiz



Een voorbeeld van een onzichtbaar kenmerk is ...
A
gelovig zijn
B
blauwe ogen hebben
C
vriendelijk zijn

Slide 26 - Quiz


Het journaal is ...
A
Heel realistisch
B
Een beetje realistisch
C
Niet-realistisch

Slide 27 - Quiz

karakterontwikkeling
  • Het karakter van een personage kan veranderen door wat hij/zij meemaakt.

--> karakterontwikkeling

* Vaak verandert alleen de hoofdpersoon in een verhaal.

Slide 28 - Slide

Welk begrip hoort bij een 'round character'?
A
bijpersoon
B
voorspelbaar
C
non-fictie
D
karakterontwikkeling

Slide 29 - Quiz

Wat hoort niet bij een round character?
A
Karakterontwikkeling
B
Je leest wat hij denkt en voelt.
C
Bijpersoon
D
Waar, hoe en met wie hij woont

Slide 30 - Quiz

Theorie
  • Karakterontwikkeling: gebeurtenissen hebben invloed op               een personage
  • Round character: een personage mét karakterontwikkeling
             (vaak een hoofdpersoon - veel informatie)
  • Flat character: een personage zonder karakterontwikkeling
             (vaak een bijpersoon - weinig informatie)

Slide 31 - Slide

Perspectief 
Perspectief is een punt van waaruit iemand naar iets kijkt of waarneemt. In het echte leven komt dit voor, maar óók in boeken. 

Voorbeeld: Een drukke klas
  • Perspectief docent: vervelend, moeilijk lesgeven, hard praten.
  • Perspectief leerling: gezellig, lekker kletsen, chillen. 

Slide 32 - Slide



  • hoofdpersoon 
  • bijfiguren 


  1. ik-perspectief
  2. hij/zij-perspectief 
  3. wisselende perspectieven 
Personages:
Perspectieven:

Slide 33 - Slide

Perspectief
Een schrijver kiest een perspectief van waaruit hij het verhaal vertelt:

Personale vertelsituatie:
Je ziet het verhaal door de ogen van één persoon, alleen nu wordt voor die persoon de hij/zij vorm gebruikt.

Voorbeeld: ‘Hij ging naar de kelder. ‘Hoor ik nu wat?’ denkt hij. ‘Nee, er is niets aan de hand.’

Slide 34 - Slide

Voorbeeld hij/zij-perspectief

Slide 35 - Slide

ik-perspectief
Het ik-perspectief is het vertelperspectief waarbij je het verhaal vanuit de hoofdpersoon meeleest. Een voorbeeld van een ik-verteller is de trilogie van Suzanne Collins: De hongerspelen. Hier beleef je het verhaal vanuit de hoofdpersoon Katniss Everdeen.

Slide 36 - Slide

Voorbeeld ik-perspectief

Slide 37 - Slide

Perspectieven: verteller

Slide 38 - Slide

Perspectief 
Een schrijver kiest een perspectief van waaruit hij het verhaal vertelt:

Alwetende vertelsituatie of auctoriaal perspectief:
De verteller is iemand die alles weet van alle personages. Hij vertelt hen in de hij-/zij-vorm en weet wat ze zien, horen, voelen en denken. Hij weet wat er in het verleden is gebeurd en wat er nog gaat komen.

Voorbeeld: Hij liep naar de kelder. Hij dacht dat hij iets hoorde, maar er was niets aan de hand. Later zou hij zich bedenken dat hij zich toen had aangesteld.

Slide 39 - Slide

Genres (verhaalsoort)

De meest voorkomende genres:
  • misdaad
  • historisch
  • oorlog
  • psychologisch
  • fantasy
  • science fiction
  • griezel
  • avonturen
  • detective

  • humor
  • drama
  • romantiek


Slide 40 - Slide

Voorbeelden van meer realistische genres:

  • Detective
  • Thriller
  • Ontwikkelingsverhaal (coming of age)
Minder realistische genres:


  • Sci-fi
  • Fantasy
  • Dystopisch verhaal

Slide 41 - Slide

Een genre is:
A
onderwerp van een verhaal
B
personages in een verhaal
C
waar het verhaal zich afspeelt
D
soort verhaal

Slide 42 - Quiz

Genre?
A
Sprookje
B
Sciencefiction
C
Fantasy
D
Spanning en avontuur

Slide 43 - Quiz


Genre?
A
Avonturenroman
B
Historische roman
C
Psychologische roman
D
Science fiction

Slide 44 - Quiz

Spanning.....


Spanning.....

Slide 45 - Slide

SPANNING

Als je nieuwsgierig wordt naar antwoorden op vragen.
Hoe nieuwsgieriger je wordt, hoe groter de spanning.

De omgeving heeft ook invloed op de spanning.

Slide 46 - Slide

Open plekken
Spanning oproepen via:
  • Achterhouden van informatie
  • Spelen met tijd/vertragen van tijd
  • Terugkijken en vooruitblikken
  • Spanningsboog (tijd tussen begin open plek en antwoord)
  • Gedrag hoofdpersoon
  • Verhaalruimte/decor verhaal - weer/ donker etc.

Slide 47 - Slide

Wat zijn spanningsvragen?
A
Vragen die je moet beantwoorden.
B
Vragen die je krijgt tijdens het lezen
C
Vragen die je nieuwsgierig maken en doen verder lezen.
D
Vragen omdat de tekst zo saai is.

Slide 48 - Quiz


Met een spanningsboog wordt bedoeld....

A
het eerste hoofdstuk waarin meteen al iets spannends gebeurt
B
de tijd tussen open plek en het antwoord dat schrijver geeft
C
dat de schrijver speelt met tijd
D
dat de schrijver informatie achterhoudt

Slide 49 - Quiz

Hoe ontstaat spanning?
A
Door vragen van de lezer te beantwoorden.
B
Door vragen bij de lezer op te roepen.

Slide 50 - Quiz

Heb je vragen?
Stel ze nu...

Slide 51 - Slide