TW3_prep
1 / 34
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Vertaal het woord
GOKKEN
GOKKEN
Slide 3 - Open question
Vertaal het woord
RIJBEWIJS
RIJBEWIJS
Slide 4 - Open question
Vertaal het woord
OMHELZEN
OMHELZEN
Slide 5 - Open question
Vertaal het woord
DEELNEMER
DEELNEMER
Slide 6 - Open question
Vertaal het woord
AFSTAMMELINGEN
AFSTAMMELINGEN
Slide 7 - Open question
Slide 8 - Slide
Vertaal het woord
SURFACE
SURFACE
Slide 9 - Open question
Vertaal het woord
WALLET
WALLET
Slide 10 - Open question
Vertaal het woord
GOVERNMENT
GOVERNMENT
Slide 11 - Open question
Vertaal het woord
AFFORD
AFFORD
Slide 12 - Open question
Vertaal het woord
SPEEDING TICKET
SPEEDING TICKET
Slide 13 - Open question
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
The boy ___ lives in that house is in my class.
Slide 16 - Open question
The elephants ___ live in Africa have bigger ears than the Asian ones.
Slide 17 - Open question
The man, ___ runs every morning, wears blue shorts.
Slide 18 - Open question
Slide 19 - Slide
to school / I / yesterday / went
Slide 20 - Open question
going / to the cinema / Are / tomorrow? / we
Slide 21 - Open question
My sister / her homework / does / every night.
Slide 22 - Open question
Slide 23 - Slide
The Empire State Building is ___ (high) than the Statue of Liberty.
Slide 24 - Open question
My father is the ___ (tall) man in our family.
Slide 25 - Open question
This exercise is ___ (simple) than the last one.
Slide 26 - Open question
An elephant isn't as ___ (tiny) as a mouse.
Slide 27 - Open question
I don't like geography, but I like French even ___ (little).
Slide 28 - Open question
That girl is the ___ (beautiful) girl in our class.
Slide 29 - Open question
Slide 30 - Slide
Wat is de verleden tijd van
VALLEN
VALLEN
A
fall
B
fell
C
fallen
D
felt
Slide 31 - Quiz
Wat is het hele werkwoord van
VANGEN
VANGEN
A
catch
B
caught
C
catched
D
fang
Slide 32 - Quiz
Wat is het voltooid deelwoord van
HOUDEN
HOUDEN
A
keep
B
keeped
C
kept
D
keepen
