This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
3.3. Het budgetplan (B)
Slide 1 - Slide
Goedemiddag klas 3B2
Ga zitten volgens nieuwe plattegrond
Telefoon in de telefoontas
Slide 2 - Slide
Programma
Terug blik vorige les
3.3 Het budgetplan
Vragen maken
afsluiting op leerdoelen
Slide 3 - Slide
Terugblik
Slide 4 - Slide
Wat betekent krediet?
A
Het bedrag dat je hebt gespaard.
B
Het bedrag dat je betaalt voor een lening.
C
Het bedrag dat de bank aan jou wil uitlenen.
D
Het bedrag dat je moet ontvangen voor geleverde goederen.
Slide 5 - Quiz
Welke van de volgende redenen kan een reden zijn om geld te lenen?
A
Omdat je niet genoeg spaargeld hebt voor een grote aankoop.
B
Omdat je geen zin hebt om te werken.
C
Omdat je meer geld wilt krijgen dan je hebt.
D
Omdat je je schuld wilt verhogen.
Slide 6 - Quiz
Wat moet je betalen voor een lening?
A
Rente en het geleende bedrag.
B
Alleen het geleende bedrag.
C
Een boete als je te laat bent.
D
Het totaalbedrag van je spaargeld.
Slide 7 - Quiz
Wat wordt bedoeld met de looptijd van een lening?
A
De maximale rente die je betaalt.
B
Het totaalbedrag van de lening.
C
Het bedrag dat je per maand betaalt.
D
De periode waarin je de lening moet terugbetalen.
Slide 8 - Quiz
Je leent voor een renovatie € 10.000,-. Je betaalt deze in 24 maanden terug. Het maandtermijn is € 450,-. Wat zijn de rentekosten van deze lening?
A
€ 1.000,-
B
€ 1.800,-
C
€ 800,-
D
€ 2.800,-
Slide 9 - Quiz
Berekening
Formule= (Aantal termijnen x termijnbedrag)- Geleend bedrag
Dus = 24 x450= €10.800,-
Geleend bedrag=€ 10.000,-
Rentekosten € 800,-
Slide 10 - Slide
2.3. Het budgetplan (B)
Slide 11 - Slide
Doel 3.3
Theorie:
Ik kan uitleggen hoe je een budgetplan maakt.
Rekenvaardigheden:
Ik kan het gemiddelde per maand berekenen.
Slide 12 - Slide
Aan het eind van deze paragraaf kun je:
uitleggen wat het begrip budgetteren betekent.
uitleggen wat een budgetplan is en deze maken.
uitleggen wat het begrip budget betekent.
uitleggen wat dagelijkse uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven zijn.
uitleggen wat het betekent als je prioriteiten stelt.
Wat gaan we leren?
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Video
Een budget is een bedrag waarvan je een bepaald soort uitgaven moet doen.
Het budget word vastgesteld op basis van je inkomen en de uitgaven die je van het budget wilt betalen.
Budget
€ 50,-
€ 100,-
€ 900,-
Slide 15 - Slide
VOORBEELD
Slide 16 - Slide
Onze behoeften zijn onbeperkt, maar je kunt je salaris maar één keer uitgeven.
Je moet kiezen en het belangrijkste gaat dan voor. Iedereen moet prioriteiten stellen, wordt in de economie gezegd.
Prioriteiten stellen
Slide 17 - Slide
Dagelijkse uitgaven zijn vaak voorkomende uitgaven voor jezelf en voor je de huishouding.
Voorbeelden: boodschappen, een broodje bij de Lidl, een smoothie in de kantine, verzorgingsproducten, etc.
Dagelijkse uitgaven
Slide 18 - Slide
Vaste lasten zijn uitgaven die regelmatig terugkomen, bijvoorbeeld maandelijks, per kwartaal of halfjaarlijks.
Voorbeelden: Huur, gas, water, licht, zorgverzekering, hypotheek, telefoonabonnement, loterijen, etc.
Vaste lasten
Slide 19 - Slide
Incidentele uitgaven zijn onregelmatige uitgaven voor reparaties, vervangingen of aankoop van grote goederen.
Voorbeelden: Een nieuwe wasmachine, vakantie, schade aan de auto, cadeau voor een verjaardag etc.
Incidentele uitgaven
€ 164,50
Slide 20 - Slide
Begroting & budgetteren
Bij een overschot kun je:
sparen;
de budgetten verhogen
Bij een tekort kun je:
minder gaan sparen
de budgetten verlagen
Wat kan ik doen bij een overschot of tekort?
Slide 21 - Slide
VRAGEN?
Slide 22 - Slide
Aan de slag ?
Wat ? Maak de vragen 1 t/m 18 op bladzijde 68
Hoe ? Alleen of op fluistertoon met je buurman/vrouw
Tijd ? 15 minuten
Uitkomst ? gezamenlijk bespreken
Klaar ? Ga verder met de vragen 19 t/m 29
timer
15:00
Slide 23 - Slide
Verder aan de slag ?
Wat ? Maak de vragen 19 t/m 29 op bladzijde 70
Hoe ? Alleen of op fluistertoon met je buurman/vrouw
Tijd ? 15 minuten
Klaar ? nakijken + rekentrainer op bladzijde 80
timer
10:00
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Open question
Gatentekst
Om goed met je geld om te gaan, moet je je 1) _______ bepalen. Dit zijn dingen die je belangrijk vindt en waar je je geld aan wilt uitgeven. Een 2) _______ helpt je om je inkomsten en uitgaven in balans te houden. Zo kun je goed plannen hoeveel je kunt besteden. Er zijn verschillende soorten uitgaven. 3) _______ komen regelmatig voor, zoals boodschappen of kleding. Daarnaast zijn er 4) _______, zoals de huur of een telefoonabonnement, die elke maand betaald moeten worden. Soms heb je onverwachte kosten, dit noemen we 5) _______ uitgaven. Als je minder uitgeeft dan je hebt, heb je een 6) _______. Maar als je meer uitgeeft dan er binnenkomt, ontstaat er een 7) _______. Dan moet je opnieuw 8) _______.
Vul in in de tekst!
Prioriteiten
Budgetplan
Dagelijkse uitgaven
Vaste lasten
Budgetteren
Incidentele uitgaven
Overschot
Tekort
Slide 26 - Slide
Gatentekst
Om goed met je geld om te gaan, moet je je PRIORITEITEN bepalen. Dit zijn dingen die je belangrijk vindt en waar je je geld aan wilt uitgeven. Een BUDGETPLAN helpt je om je inkomsten en uitgaven in balans te houden. Zo kun je goed plannen hoeveel je kunt besteden. Er zijn verschillende soorten uitgaven. DAGELIJKSE UITGAVEN komen regelmatig voor, zoals boodschappen of kleding. Daarnaast zijn er VASTE LASTEN, zoals de huur of een telefoonabonnement, die elke maand betaald moeten worden. Soms heb je onverwachte kosten, dit noemen we INCIDENTELE UITGAVEN. Als je minder uitgeeft dan je hebt, heb je eenOVERSCHOT. Maar als je meer uitgeeft dan er binnenkomt, ontstaat er een TEKORT. Dan moet je opnieuw BUDGETTEREN.
Slide 27 - Slide
BK
Maken Hoofdstuk 3:
paragraaf 2
+
Leren Hoofdstuk 3:
paragraaf 1+2
KGT
Maken Hoofdstuk 3:
paragraaf
+
Leren Hoofdstuk 3:
paragraaf
Huiswerk november
10 december: Toets Hoofdstuk 3
Slide 28 - Slide
Huiswerk voor de volgende les:
Maken opgaven 1 t/m 29 van hoofdstuk 3.3 Het budgetplan op bladzijde 68 t/m 70.