Quiz sparen, beleggen, opties periode 3 4 vwo

1 / 16
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat is een aandeel?

Slide 2 - Open question

Wat is GEEN voordeel van beleggen in aandelen?
A
kans op hoog rendement
B
Hoog risico
C
Zeggenschap

Slide 3 - Quiz

Wat is een obligatie?

Slide 4 - Open question

Het risico bij beleggen in obligaties is hoger dan bij beleggen in aandelen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quiz

Stel de koers van het aandeel
is €80.
Wat is juist?
A
De optie tot conversie heeft waarde.
B
De optie tot conversie heeft geen waarde.

Slide 6 - Quiz

call optie kopen
A
Het recht om aandelen te kopen tegen de uitoefenprijs
B
De plicht om de aandelen te verkopen tegen de uitoefenprijs
C
Het recht om aandelen te verkopen tegen de uitoefenprijs
D
De plicht om de aandelen te kopen tegen de uitoefenprijs

Slide 7 - Quiz

1 optie heeft een waarde van ...
A
10 aandelen
B
50 aandelen
C
100 aandelen
D
200 aandelen

Slide 8 - Quiz

Put optie schrijven
A
Het recht om aandelen te kopen tegen de uitoefenprijs
B
De plicht om de aandelen te verkopen tegen de uitoefenprijs
C
Het recht om aandelen te verkopen tegen de uitoefenprijs
D
De plicht om de aandelen te kopen tegen de uitoefenprijs

Slide 9 - Quiz

De call optie is duurder bij een lagere uitoefenprijs
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quiz

Bij welke optie
hoort de grafiek
hiernaast?
A
Call optie kopen
B
Call optie schrijven
C
Put optie kopen
D
Put optie schrijven

Slide 11 - Quiz

Bij welke optie
hoort de grafiek
hiernaast?
A
Call optie kopen
B
Call optie schrijven
C
Put optie kopen
D
Put optie schrijven

Slide 12 - Quiz

De koers van het aandeel is exact gelijk aan de uitoefenprijs.
A
In -the-money
B
Out-of-the-money
C
At-the-money

Slide 13 - Quiz

Bij welke spaarvorm is er sprake van samengestelde interest?
A
Spaardeposito
B
spaarrekening

Slide 14 - Quiz

welke uitspraak
is juist?
A
a = 1
B
a = 1,02
C
a = 1,02 ^ 2
D
a = 1,02 ^ 3

Slide 15 - Quiz

Welke waarde
heeft n in de
somformule?

Slide 16 - Open question