1. a. - de vrouwen dragen spullen
- de boeren zijn bezig op het land met runderen
en geiten/bokken
- de soldaten marcheren
b. 3 schepen
2. Het hoofd is deels kaalgeschoren: het haar wordt gedragen in 2 lokken en 2 lange vlechten; de jongens
dragen alleen een lendedoek
3. a. Vissen
b. Het speciale kapsel van de jongen wijst op een
godsdienstige handeling
4. Drie schepen met roeiers onder een afdak en een
stuurman, dolfijnen, huizen met mensen die naar de
schepen kijken; (bovenaan) een landschap met een
leeuw die achter herten aanrent