This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Kapitel 6: Klasse Schule!
Slide 1 - Slide
Die Planung
1. Kapitel 6 - leerdoelen toetsweek
2. Hören
3. Grammatik
4. Wörter
5. Maatwerk - oefenen met werkwoorden of de ein-Grupppe
Slide 2 - Slide
Kapitel 6 - leerdoelen
• Kapitel 6: Woordenlijst (hele) DN-ND
• Kapitel 6: Persoonlijk voornaamwoorden en voorzetsels 4e naamval
• Kapitel 6: herkennen van naamvallen
• Kapitel 4 & 6: Lesen
Alles staat per week in de studieplanner!
Slide 3 - Slide
Ich habe mein Deutschbuch vergessen
Slide 4 - Slide
In hoeverre verschilt de school in Duitsland?
We gaan naar video kijken over scholen in Duitsland. Neem de woordenlijst voor je op blz 38. Dan kun je daar af en toe in kijken welke woorden in de video voorkomen.
Slide 5 - Slide
edpuzzle.com
Slide 6 - Link
edpuzzle.com
Slide 7 - Link
4 naamvallen in het Duits
1e - onderwerp - Der Mann kauft das Auto.
2e - van (bezit) - Das Auto des Mannes ist rot.
3e - meewerkend voorwerp - Der Mann gibt der Frau das Auto.
4e - lijdend voorwerp - Der Mann gibt der Frau das Auto.
2e naamval mag je even vergeten.
Slide 8 - Slide
Persoonlijke vnw en naamvallen
ik, jij, jou, mij - persoonijke vnw
Deze veranderen in een zin, bijv.
Ik ga naar de winkel - koop jij wat voormij?
Je zegt niet - koop je wat voor ik. in het Duits werkt het hetzelfde.
Blz 16 boek
Slide 9 - Slide
Voorzetsels met 4e naamval
durch -door
für - voor
ohne - zonder
um - om
gegen - tegen
Slide 10 - Slide
S. 16 Grammatik Aufgabe 6
1e naamval: onderwerp
4e naamval: lijdend voorwerp
Voorzetsels: Durch: door
Für: voor
Ohne: zonder
Um: om
Gegen: tegen
Slide 11 - Slide
S. 17 Grammatik Aufgabe 7
1e naamval: onderwerp
4e naamval: lijdend voorwerp
Klaar?
Maak Übung 8.
Slide 12 - Slide
Stundenplan
timer
5:00
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Maatwerk
Maak de toets die voor je klaarstaat in Lessonup.
Staat er geen toets voor je klaar? Dan mag je Übung 5 maken en daarna beginnen de woordenlijst te leren.
Slide 16 - Slide
Het persoonlijk voornaamwoord U in de 4e naamval is?
A
sie
B
Sie
C
euch
D
ihn
Slide 17 - Quiz
Persoonlijk voornaamwoord 4e naamval Wat betekent 'voor hem' in het Duits?
A
für ihn
B
um dich
C
ohne Sie
D
für sie
Slide 18 - Quiz
Persoonlijk voornaamwoord 4e naamval Wat is 'om jullie' in het Duits?