1 Woordsoorten 1.1 Werkwoorden

Welkom bij de les Nederlands
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom bij de les Nederlands

Slide 1 - Slide

1.1 Woordsoorten
 Doel van de les: ik herken werkwoorden en verschillende vormen van werkwoorden.
Ik herken zelfstandige naamwoorden, lidwoorden en bijvoeglijke naamwoorden.

 Welke vormen van het werkwoord moet ik kennen?

Slide 2 - Slide

Wat zijn werkwoorden?
  • Werkwoorden zijn woorden die aangeven dat er iets gebeurt.
  • Iets of iemand doet iets, of iemand of iets overkomt iets. 
  • Ik fiets naar school. (Wat gebeurt hier?)

Soms is de betekenis niet zo duidelijk:

  • Er moet wat gebeuren 

Slide 3 - Slide

Welke vormen moet ik her(kennen)
  • Persoonsvorm
  • Infinitief
  • Voltooid deelwoord
  • Tegenwoordig deelwoord

Slide 4 - Slide

Persoonsvorm
  • Het werkwoord in de zin dat van vorm verandert als je de zin van tijd verandert. Het verandert mee met het onderwerp van de zin. 

  • Het salaris wordt later uitbetaald. Het salaris werd later uitbetaald.
      Enkelvoud en derde persoon
  • De salarissen worden uitbetaald.  De salarissen werden uitbetaald.
      Meervoud

Slide 5 - Slide

Infinitief
Het hele werkwoord

  • Jasper gaat om 12 uur lunchen. 
  • Hij kan goed voetballen.

  • In deze vorm vind je het werkwoord in het woordenboek

Slide 6 - Slide

Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets is gebeurd of is afgerond.

  • Fatma heeft een DTP-cursus gevolgd.  
  • Hij heeft gisteren drie uur getraind.

Slide 7 - Slide

Tegenwoordig deelwoord
Het tegenwoordig deelwoord geeft meestal aan dat iets gelijk met iets anders gebeurt.

  • Siska houdt haar presentaties altijd het liefst staand. 
  • Siska houdt dus én een presentatie en ze staat. 'Presenterend staat ze voor de klas.' zou dus ook kunnen.  

Slide 8 - Slide

Welk vorm(en) van het werkwoord zie je in deze zin?

Mijn collega komt altijd op de fiets naar het werk.
A
Persoonsvorm
B
Infinitief
C
Voltooid deelwoord
D
Persoonsvorm en voltooid deelwoord

Slide 9 - Quiz

Welke vorm(en) van het werkwoord zie je in deze zin?

In de krant stond een bericht over een joyrider die tegen een winkelpui is gereden
A
Persoonsvorm en infinitief
B
Persoonsvorm
C
Persoonsvorm en voltooid deelwoord
D
Persoonsvorm en tegenwoordig deelwoord

Slide 10 - Quiz

Welke vorm(en) van het werkwoord zie je in de zin?

De minister heeft de burgers opgeroepen voorstellen in te sturen die de zorg goedkoper kunnen maken?
A
persoonsvorm en tegenwoordig deelwoord
B
persoonsvorm, voltooid deelwoord en infinitief
C
infinitief en voltooid deelwoord
D
voltooid deelwoord en tegenwoordig deelwoord

Slide 11 - Quiz

Infinitief of voltooid deelwoord?

gewassen
A
Infinitief
B
voltooid deelwoord

Slide 12 - Quiz

Voltooid deelwoord of tegenwoordig deelwoord?

lachend
A
voltooid deelwoord
B
tegenwoordig deelwoord

Slide 13 - Quiz

Naamwoorden en lidwoorden
Doel van de les: 

ik herken zelfstandige naamwoorden, (stoffelijke) bijvoeglijke naamwoorden en
ik herken lidwoorden.

Slide 14 - Slide

Zelfstandig naamwoorden (zn)
Hoe herken ik zelfstandige naamwoorden?

Voor de meeste zelfstandige naamwoorden kun je de, het of een (lidwoord) voor zetten. Eigennamen zijn ook zelfstandige naamwoorden.

Je kunt ze meestal in het meervoud zetten.
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.




Slide 15 - Slide

Voorbeelden
Zelfstandig naamwoord met lidwoord
de tafel, een trein, het huis
Zelfstandig naamwoord als eigennaam
Martin woont in de Vondelstraat
Zelfstandig naamwoord als verkleinwoord:
Tafel - tafeltje, trein - treintje, huis - huisje


Slide 16 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord, geeft extra informatie. Soms staan er meerdere bijvoeglijke naamwoorden voor een zelfstandig naamwoord.
 
  • een interessante vacature, de beste film
  • Nederlands is een verplicht, moeilijk vak
  • de rode jurk, het mooie huis

Slide 17 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord kan ook achter het zelfstandig naamwoord staan:
  • Mijn stagebegeleidster is erg behulpzaam.
  • Die boom is al oud.
Op de meeste bijvoeglijke naamwoorden kun je de trappen van vergelijking toepassen. (oud - ouder - oudst) 

Ook deelwoorden kunnen als bijvoeglijk naamwoord worden gebruikt ( het gebroken glas)




Slide 18 - Slide

Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord is een bijvoeglijk naamwoord dat zegt van welk materiaal iets is gemaakt. Dit bijvoeglijk naamwoord eindigt meestal op -en.

Voorbeeld: zilveren, gouden, eiken
Maar ook: plastic

Slide 19 - Slide

tafel, muur, vogel, computer, nest, lamp, aarde, meisje.

Dit zijn:
A
zelfstandige naamwoorden
B
lidwoorden
C
bijvoeglijke naamwoorden
D
werkwoorden

Slide 20 - Quiz

Fietsen, zwemmen, schaatsen, skateboarden en schrijven zijn voorbeelden van:
A
bijvoeglijke naamwoorden
B
werkwoorden
C
zelfstandige naamwoorden

Slide 21 - Quiz

IJskoude is een bijvoeglijk naamwoord
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quiz

Wat is
flanellen?
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 23 - Quiz

Wat is
tinnen?
A
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord

Slide 24 - Quiz

Huiswerk voor ???????
Hopelijk kunnen we na de vakantie in Taalblokken.

Slide 25 - Slide

Vragen?
Zijn er vragen?

Reageer op de chat van Teams.

Slide 26 - Slide