Wat viel mij op bij "dictées"
1. Goed lezen: ils mesurent = zij zijn .... meervoud2. Er is een groot verschil tussen iets kennen en iets kunnen"
Ik ken jou ergens van. Hij kent de lesstof.
Ik kan morgen komen. Jij kunt alvast gaan.
3. La femme, la fille, la dame en de vertaling van vrouwelijk = féminin
4. Veel= beaucoup erg/heel = très
5. Hij heeft... = il a .... hij is... = il est....
6. Frère (de klok= elf = `)