De gekleurde woorden in de tekst zijn kernbegrippen. Deze moet je altijd kennen! Leer ze m.b.v. Quizlet
De opdrachten helpen je oefenen voor de toets, maak ze en kijk ze ook goed na!
Oefen door lessonups terug te kijken, BVJ online, Biologiepagina.nl en Quizlet
Slide 3 - Slide
B1 Je omgeving waarnemen
Je kunt van afbeelding 2 de verschillende zintuigen uit de huid benoemen en hun functies beschrijven.
Je kunt de verschillende zintuigen benoemen.
Je kunt uitleggen wat prikkels en impulsen zijn en hier voorbeelden bij geven.
Slide 4 - Slide
B2 Voelen, ruiken en proeven
Je kunt de onderdelen van afb. 1, 2 en 4 benoemen en hun functies beschrijven.
Je kunt kennis over de onderdelen van de huid gebruiken om te beschrijven hoe de huid in verschillende situaties reageert, bijvoorbeeld: kou, warmte, verwonding.
Je kunt uitleggen wat een brandwond is.
Je kunt uitleggen hoe de neus ruiken mogelijk maakt.
Je kunt uitleggen hoe de tong proeven mogelijk maakt.
Slide 5 - Slide
B3 Horen en zien
Je kunt de onderdelen van afb. 1, 2 en 4 benoemen en hun functies beschrijven.
Je kunt stap voor stap uitleggen wat er gebeurt tussen het moment waarop een geluid het oor bereikt en het daadwerkelijke horen van een geluid.
Je kunt stap voor stap uitleggen wat er gebeurt tussen het moment waarop licht het oog bereikt en het daadwerkelijke zien van een beeld.
Je kunt uitleggen wat er fout gaat in het oog bij mensen die ver of bijziend zijn, je kunt ook beschrijven hoe dit kan worden opgelost.
Slide 6 - Slide
B4 Het zenuwstelsel
Je kunt de onderdelen van afb. 3, 5 en 6 benoemen en hun functies beschrijven.
Je kunt afb. 2 en 7 begrijpen en uitleggen wat er op te zien is.
Je kunt uitleggen uit welke verschillende onderdelen het zenuwstelsel bestaat. Daarbij weet je ook welke van deze onderdelen tot het centrale zenuwstelsel behoren.
Je kunt stap voor stap beschrijven welke 'route' impulsen door het zenuwstelsel afleggen bij zowel het verwerken van prikkels als het aansturen van spieren/klieren.
Je kunt de bouw van zenuwcellen beschrijven.
Je kunt het verschil tussen een reflex en bewuste reactie beschrijven en voorbeelden geven en herkennen van beide.
Slide 7 - Slide
B5 Gedrag
Je kunt een korte omschrijving geven van gedrag
Je kunt uitleggen wat een respons is en voorbeelden geven van zowel uitwendige als inwendige prikkels die een respons veroorzaken.
Je kunt uitleggen wat sociaal gedrag is en hoe het verschilt van ander gedrag.
Je kunt voorbeelden geven van signalen bij mensen en dieren.
Je kunt het verschil benoemen tussen observatie en interpretatie van gedrag.
Je kunt een ethogram en protocol begrijpen en gebruiken
Slide 8 - Slide
B6 Regeling
Je kunt de klieren van afb. 1 benoemen.
Je kunt afb. 3 begrijpen en uitleggen dat hier terugkoppeling in te zien is.
Je kunt de verschillen in werking tussen hormonen en zenuwen opsommen. En deze gebruiken om voor en nadelen van elk te begrijpen.
Je kunt beschrijven hoe de eilandjes van langerhans de bloedsuikerspiegel van het lichaam regelen door het afgeven van de hormonen: insuline en glucagon. (IGI en GGG)
Je kunt de werking van adrenaline beschrijven.
Slide 9 - Slide
1e keuze: + OF Spiekbriefje +1 cm2 OF draaien
2e en 3e keuze: Spiekbriefje +1 cm2 OF draaien
4e en 5e: draaien
Slide 10 - Slide
Opruimdienst
Elke les 3 andere leerlingen
Tafels: recht en leeg
Stoelen: aangeschoven OF eind dag: op de tafels
Vloer: geen afval
Slide 11 - Slide
B7 Zintuigen en impulsen
Je kunt uitleggen welke invloed drempelwaarde heeft op een zintuig.
Je kunt van elk zintuig de adequate prikkel benoemen.
Je kunt voorbeelden geven van situaties waarin de drempelwaarde van een zintuig kan verandert
Je kunt de functie beschrijven van de 3 soorten zenuwcellen en ze herkennen en benoemen.