This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Welke twee dingen staan er in de grondwet?
A
rechten van burgers
regels voor burgers
B
rechten van burgers
regels voor het regeren
C
rechten van het regeren
regels voor burgers
D
regels voor regeren
rechten van het regeren
Slide 1 - Quiz
Leg uit wat er wordt bedoeld met trias politica.
Slide 2 - Open question
Wat is het verschil tussen de coalitie en de oppositie? Leg je antwoord uit, zodat ik weet wat beide begrippen betekenen.
Slide 3 - Open question
Hieronder staan 4 uitspraken. Sleep de stroming naar de juiste uitspraak.
Euthanasie en abortus mogen nooit gepleegd worden.
“De bonussen voor topmanagers zijn een schande!”
'' Mensen die fraude plegen met hun uitkering moeten we harder aanpakken''
“Minder geld naar ontwikkelingshulp”
Sociaal-democraten
Sociaal-democraten
Christen-democraten
Christen-democraten
Liberalen
Liberalen
Slide 4 - Drag question
Leg uit wat het verschil is tussen actief en passief kiesrecht?
Slide 5 - Open question
Welk recht hoort niet tot de controlerende taak van het Parlement
A
recht van interpellatie
B
vragenrecht
C
recht van initiatief
D
recht van budget
Slide 6 - Quiz
Welk begrip past bij de omschrijving? 'Kamer vraagt minister ter verantwoording.'
A
Vragenrecht
B
Recht van interpellatie
C
Enquêterecht
D
Recht van amendement
Slide 7 - Quiz
Welk begrip past bij de omschrijving? 'Zelf een wetsvoorstel maken'
A
Stemrecht
B
Recht van interpellatie
C
Recht van initiatief
D
Recht van amendement
Slide 8 - Quiz
Een Kamerlid wil graag dat een minister in zijn wetsvoorstel een wijziging aanbrengt. Van welk recht maakt het Kamerlid gebruik?
A
Recht van interpellatie
B
Recht van amendement
C
Motierecht
D
Vragenrecht
Slide 9 - Quiz
Welke taak en welk recht worden hier benut door D66?
A
controlerende taak, recht van interpellatie
B
wetgevende taak, recht van amendement
C
wetgevende taak ,
recht van initiatief
D
controlerende taak,
recht van initiatief
Slide 10 - Quiz
Welk recht hebben de Eerste en Tweede kamer beide?
A
Recht van amendement
B
Recht van initiatief
C
Recht van interpellatie
D
Recht van interendement
Slide 11 - Quiz
Wie doet wat?
Een belangrijke taak is het uitvoeren van het regeerakkoord.
Is verantwoordelijk voor het uitvoeren van wetten.
Is verantwoordelijk voor een deel van de taken van de minister.
Controleert de regering
Plaatst een hantekening onder alle aangenomen wetten.
Koning
Tweede Kamerlid
Staatssecretaris
Regering
Minister
Slide 12 - Drag question
Zet de stappen van het wetsvoorstel in de juiste volgorde.
1
2
3
4
5
6
Slide 13 - Drag question
Een land waar de rechten en plichten van burgers en van de overheid in een grondwet zijn vastgelegd en ook worden nageleefd, noem je een...
A
democratie
B
rechtsstaat
C
indirecte democratie
D
dictatuur
Slide 14 - Quiz
Links, rechts of midden? Wij willen meer openbaar vervoer.
A
links
B
rechts
C
midden
Slide 15 - Quiz
Links, rechts of midden? Wij willen het minimumloon verhogen.
A
links
B
rechts
C
midden
Slide 16 - Quiz
Welk begrip hoort bij deze omschrijving? 'Wij reageren op veranderingen in de maatschappij met nieuwe maatregelen. De samenleving moet veranderen, de verhouding tussen de mensen moeten veranderen, meer gelijkwaardigheid. Wij willen actie.'
A
progressief links
B
conservatief rechts
C
christelijk midden
Slide 17 - Quiz
Welk begrippen horen er niet bij?
A
Miljoenennota & Prinsjesdag
B
Miljoenennota & Staten generaal
C
Troonrede & Koning Willem Alexander
D
Staten generaal &
initiatiefrecht
Slide 18 - Quiz
Bij een indirecte democratie:
A
kiest de bevolking politici die voor hen besluiten nemen.
B
stemt de bevolking zelf over elk besluit.
C
kiest de bevolking in een referendum de volksvertegenwoordigers.
D
nemen de kiezers en de volksvertegenwoordigers samen in een referendum de besluiten.
Slide 19 - Quiz
Een rechtse politieke partij wil zo veel mogelijk …………………. voor de burgers. Welk woord of welke woorden kun je hier het beste invullen?
A
eigen verantwoordelijkheid.
B
regels.
C
een actieve overheid.
D
uitkeringen.
Slide 20 - Quiz
Sociaal democratie
Christen democratie
Liberalisme
Persoonlijke en economische vrijheid
Gelijkwaardigheid & solidariteit
Geloof en naastenliefde
Actieve overheid
Passieve overheid
Beperkte rol van de overheid
Slide 21 - Drag question
Het liberalisme vindt het vooral belangrijk dat:
A
het verschil tussen arm en rijk kleiner wordt.
B
burgers voldoende vrijheid moeten krijgen.
C
geld, macht en kennis eerlijk worden verdeeld.
D
in de samenleving naastenliefde een belangrijke waarde is.
Slide 22 - Quiz
De regering is het dagelijks bestuur van ons land. Wie zitten er in de regering? 1. De ministers. 2. De staatssecretarissen. 3. De leden van de Tweede Kamer. 4. De koning.
A
1 en 3 zitten in de regering.
B
1 en 4 zitten in de regering.
C
2 en 3 zitten in de regering.
D
2 en 4 zitten in de regering.
Slide 23 - Quiz
Wie is het staatshoofd van Nederland?
A
De koning.
B
De minister-president.
C
De staatssecretaris.
D
De voorzitter van de Tweede Kamer.
Slide 24 - Quiz
Sleep de machten naar de juiste zin. Sommige machten moet je twee keer gebruiken.
1. Hier kun je naartoe als je je gediscrimineerd voelt door de overheid.
2. Beslissen over wetsvoorstellen
3. Moeten communiceren over nieuwe wetten zoals de verlaagde alchoholleeftijd.
4. Draagt de politie op om bijvoorbeeld meer te controleren op internetcriminaliteit
5. Controleren of de ministers hun werk wel goed uitvoeren.
Wetgevende macht
Wetgevende macht
Rechterlijke macht
Rechtelijke macht
Uitvoerende macht
Uitvoerende macht
Slide 25 - Drag question
Hieronder staan 4 uitspraken. Sleep de stroming naar de juiste uitspraak.
Drugsverslaafden zijn medemensen in nood: het is onze plicht hen uit naastenliefde te helpen.
De belasting moet niet teveel omhoog anders gaan bedrijven naar het buitenland.
'' We moeten de eerste klas in de trein afschaffen. Zo zijn er meer betaalbare zitplaatsen.''
Gezondheidszorg moet door bedrijven worden geregeld, niet door de overheid.
Sociaal-democraten
Sociaal-democraten
Christen-democraten
Christen-democraten
Liberalen
Liberalen
Slide 26 - Drag question
In ………………. staan de jaarlijkse inkomsten en uitgaven van ons land voor volgend jaar. Welke woorden zijn weggelaten?
A
het regeerakkoord.
B
de troonrede.
C
de miljoenennota.
D
de grondwet.
Slide 27 - Quiz
Waaruit bestaat het parlement?
A
De regering en het kabinet.
B
De Eerste Kamer en de koning.
C
De Eerste en Tweede Kamer.
D
De ministers en staatssecretarissen
Slide 28 - Quiz
De leden van de Provinciale Staten kiezen:
A
de ministers van de regering.
B
het parlement.
C
de leden van de Eerste Kamer.
D
de burgemeesters van de gemeenten in de provincie.
Slide 29 - Quiz
Een rechtsstaat is een land waar:
A
de rechters de belangrijkste beslissingen nemen.
B
de bevolking de eindbeslissing neemt over wetsvoorstellen.
C
de rechten en plichten van de burgers en de overheid zijn vastgelegd.
D
het parlement de aangenomen wetten uitvoert.
Slide 30 - Quiz
Een volksstemming over een belangrijk onderwerp is