Herhalen les 47 48 49

Herhalen
Les 47 Voorzetsel
Les 48 Persoonlijk voornaamwoord
Les 49 Bezittelijk voornaamwoord
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Herhalen
Les 47 Voorzetsel
Les 48 Persoonlijk voornaamwoord
Les 49 Bezittelijk voornaamwoord

Slide 1 - Slide

Les 47 Voorzetsels

Slide 2 - Slide

Wat is een voorzetsel?

Slide 3 - Open question

Een voorzetsel is een klein woord.
Het staat voor of achter een woordgroep waar het bij hoort.
Hij liep in de tuin


Hij liep de tuin in
woordgroep
voorzetsel
woordgroep
voorzetsel

Slide 4 - Slide

een plaats
een tijd
een richting
een middel
een doel
tot
na
over
op
bij
in
te
naar
langs
in
met
om

Slide 5 - Slide

Draai de spinner en maak een zin met het voorzetsel dat wordt getoond.

Slide 6 - Slide

Noem alle voorzetsels, achterzetsels of voorzetseluitdrukkingen.
Het café dat gesloten was tijdens de lockdown werd op zondag weer geopend.

Slide 7 - Open question

Noem alle voorzetsels, achterzetsels of voorzetseluitdrukkingen.
Door middel van een feestje vierden mensen dat de horeca de deuren weer mocht openen.

Slide 8 - Open question

Noem het werkwoord met het vaste voorzetsel.
Sinds ik geabonneerd ben op Netflix, kijk ik veel films.

Slide 9 - Open question

Noem het werkwoord met het vaste voorzetsel.
De cursus gaat helaas niet door.

Slide 10 - Open question

Les 48 en 49
Persoonlijke voornaamwoorden
Bezittelijke voornaamwoorden

Slide 11 - Slide

Persoonlijk en bezittelijk
Persoonlijk voornaamwoord: duidt een persoon of ding aan.
- Ik ben docent. 
- Hij is erg cool.
- Ik mag jullie erg graag.
- Die vriend van jou.

Slide 12 - Slide

Persoonlijk en bezittelijk
Bezittelijk voornaamwoord: duidt het bezit aan van iemand. Het staat altijd voor het zelfstandig naamwoord!
- Het is mijn bal.
- Dat is haar trui.
- Dit is jouw pen.

Slide 13 - Slide

Ken ik ... niet ergens van?
A
jou
B
jouw

Slide 14 - Quiz

Het is ook in ... belang dat je meewerkt.
A
jou
B
jouw

Slide 15 - Quiz

Vul het persoonlijk voornaamwoord in.
Hoe laat ben .... thuis vanavond?

Slide 16 - Open question

Vul het persoonlijk voornaamwoord in.
..... mogen samen een ijsje gaan halen.

Slide 17 - Open question

Vul in:
Ik ben met jou/jouw naar de stad geweest.
A
jou
B
jouw

Slide 18 - Quiz

Vul in:
Dit is jou/jouw fiets.
A
jou
B
jouw

Slide 19 - Quiz

Persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?
Dit boek is van haar.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 20 - Quiz

Persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?
In mijn tas zit een stapel boeken.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 21 - Quiz

Wat is het bezittelijk voornaamwoord?
Is dit jouw fiets die hier staat, of is het die van mij?

Slide 22 - Open question

Wat is het bezittelijk voornaamwoord?
Bedankt voor uw komst, we zijn erg blij met u.

Slide 23 - Open question

Hebben jullie jullie huiswerk gemaakt?
Is de eerste jullie een persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 24 - Quiz

Hebben jullie jullie huiswerk gemaakt?
Is de tweede jullie een persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 25 - Quiz

Leren voor de toets!
Les 47 - 48 - 49 - 54 - 55

Slide 26 - Slide