Herhaling Markt en overheid (1)

Herhaling Markt en Overheid (1)
1 / 31
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Herhaling Markt en Overheid (1)

Slide 1 - Slide

Wanneer de prijs op de markt hoger is dan de evenwichtsprijs is er sprake van een ...
A
aanbodoverschot
B
vraagoverschot

Slide 2 - Quiz

Een maximumprijs is er om de producent te beschermen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 3 - Quiz

De waarde van de prijselasticiteit (Ev) van een product is -0,8. De ondernemer wil zijn omzet laten stijgen. Hij moet hiervoor de prijs van zijn product ...
A
gelijk laten
B
verhogen
C
verlagen

Slide 4 - Quiz

Wat kan een oorzaak zijn
van de verschuiving?
A
Er is positieve publiciteit voor het bedrijf geweest.
B
Er zijn aanbieders failliet gegaan.
C
De kosten voor de aanbieders zijn gedaald.
D
De koopkracht van consument is gedaald.

Slide 5 - Quiz

Een subsidie wordt door de overheid geheven op producten met als doel het gebruik van die producten af te remmen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quiz

Bij welke marktvorm zal een prijsdaling het grootste effect hebben op de afzet?
A
Homogeen oligopolie
B
Monopolistische concurrentie
C
Heterogeen oligopolie
D
Monopolie

Slide 7 - Quiz

Welk begrip hoort hier bij?

Aanbieders maken onderling afspraken met als doel de concurrentie te verminderen.

Slide 8 - Open question

Door het instellen van een minimumloon zal de vraag naar arbeid ...(1)... en het aanbod van arbeid ...(2)...
A
(1) dalen, (2) toenemen
B
(1) dalen, (2) gelijk blijven
C
(1) stijgen, (2) toenemen
D
(1) stijgen, (2) gelijk blijven

Slide 9 - Quiz

Quasi-collectieve goederen zijn individuele goederen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quiz

De winst per product bereken je door:
A
TO - TK
B
MO = MK
C
Qa - Qv
D
GO - GTK

Slide 11 - Quiz

Break-even afzet bereken je door:
A
TO - TK
B
GO = GTK
C
MO - MK
D
MO = MK

Slide 12 - Quiz

Bij welke markt ligt de prijs het laagst en het consumentensurplus het hoogst?
A
Heterogeen oligopolie
B
Monolopolie
C
Monopolistische concurrentie
D
Volkomen mededinging

Slide 13 - Quiz

Wat bereken je met MO = MK?
A
De hoeveelheid producten voor maximale winst.
B
De prijs voor maximale winst.
C
Hoe groot je winst is.
D
De prijs waar je geen winst, maar ook geen verlies maakt.

Slide 14 - Quiz

Een collectief goed is een ...
A
niet-uitsluitbaar en niet-rivaliserend goed
B
niet-uitsluitbaar en rivaliserend goed
C
uitsluitbaar en niet-rivaliserend goed
D
uitsluitbaar en rivaliserend

Slide 15 - Quiz

Qv = -10P + 90
Qa = 20P = 30

Bereken de evenwichtsprijs
A
P = 2
B
P = 20
C
P = 4
D
P = 40

Slide 16 - Quiz

TK = 10q + 60

Wat zijn de marginale kosten?
A
MK = 60
B
MK = 50
C
MK = 10
D
MK = 6

Slide 17 - Quiz

Bij welke marktvorm kan de individuele aanbieder de prijs NIET zelf bepalen?
A
Volkomen concurrentie
B
Monopolistische concurrentie
C
Oligopolie
D
Monopolie

Slide 18 - Quiz

Maximale omzet bereik je door ...
A
TO = TK
B
MO = MK
C
MO = 0
D
Qa = Qv

Slide 19 - Quiz

Als de prijs van een product omhoog gaat ....
A
verschuift de vraaglijn naar links
B
verschuift de vraaglijn naar rechts
C
verandert de vraaglijn niet

Slide 20 - Quiz

Als je de prijs gaat verhogen bij een elastische vraag, leidt dit tot een ... van de omzet
A
stijging
B
daling

Slide 21 - Quiz

Welk begrip hoort hier bij?
Het alleenrecht op het commerciële gebruik van een uitvinding (voor een aantal jaar)

Slide 22 - Open question

Op lange termijn is de winst bij volledige mededinging ...
A
positief
B
0
C
negatief

Slide 23 - Quiz

Wat voor marktvorm vormen de terrasjes in Leiden?
A
Volkomen concurrentie
B
Monopolistische concurrentie
C
Oligopolie
D
Monopolie

Slide 24 - Quiz

De vraagfunctie kent een ... verband
A
positief
B
negatief

Slide 25 - Quiz

De prijselasticiteit van de vraag naar fietsen is -0,2. Als de prijs van een fiets met 4% stijgt, zal de vraag naar fietsen met ...
A
0,8% stijgen
B
0,8% dalen
C
16% stijgen
D
16% dalen

Slide 26 - Quiz

GEEN kenmerk van de marktvorm volkomen concurrentie is ...
A
Veel aanbieders
B
Heterogeen product
C
Vrije toe- en uittreding
D
Transparante markt

Slide 27 - Quiz

Hoeveel producten moet het bedrijf verkopen als zij streeft naar maximale winst?
A
5 miljoen
B
10 miljoen
C
15 miljoen
D
20 miljoen

Slide 28 - Quiz

Welke prijs moet het bedrijf vragen voor haar product als zij streeft naar maximale winst?
A
10 euro
B
15 euro
C
20 euro
D
25 miljoen

Slide 29 - Quiz

Welke prijs moet het bedrijf vragen wanneer zij streeft naar maximale omzet?
A
0 euro
B
5 euro
C
10 euro
D
15 euro

Slide 30 - Quiz

Het bedrijf streeft naar break-even. Zij willen zo veel mogelijk klanten bedienen. Hoeveel producten moeten ze dan maken?
A
2,5 miljoen
B
10 miljoen
C
15 miljoen
D
17,5 miljoen

Slide 31 - Quiz