6.6 Rekenen met het belastingstelsel

6.6 Rekenen met het belastingstelsel


deel 1
1 / 50
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 50 slides, with text slides.

Items in this lesson

6.6 Rekenen met het belastingstelsel


deel 1

Slide 1 - Slide

Doel van vandaag:
Je kent deze begrippen:
  • boxenstelsel
  • belastbaar inkomen
  • schijventarief
  • progressief belastingsysteem

  • Je kunt rekenen met Box 1

Slide 2 - Slide

inkomstenbelasting
Er zijn drie soorten belastbare inkomens. Deze worden verdeeld in drie 'groepen' (boxen): 

  • Box 1: inkomen uit werk en wonen
  • Box 2: inkomen uit aanmerkelijk belang
  • Box 3: inkomen uit sparen en beleggen

Slide 3 - Slide

Belastbaar inkomen
Belastbaar inkomen = bruto inkomen - aftrekposten


Slide 4 - Slide

Belastbaar inkomen
Belastbaar inkomen = bruto inkomen - aftrekposten


bijv. - studiekosten
        - betaalde hypotheekrente
         - giften (goede doelen)

Slide 5 - Slide

Belastbaar inkomen
Belastbaar inkomen = bruto inkomen - aftrekposten

Stel: bruto inkomen = € 34.500
studiekosten = € 3000

Wat is het belastbaar inkomen?
bijv. - studiekosten
        - betaalde hypotheekrente
         - giften (goede doelen)

Slide 6 - Slide

Box 1: inkomen uit werk en woning

Slide 7 - Slide

Rekenen met Box 1
  1. bereken het belastbaar inkomen
  2. bereken per schijf, hoeveel belasting er betaald moet worden
  3. tel deze bedragen bij elkaar op 

Slide 8 - Slide

Rekenen met Box 1
  1. bereken het belastbaar inkomen

 
                                        
Jan heeft een bruto inkomen van € 28.000.
Hij heeft € 2400 hypotheekrente betaald.
Hoeveel belasting betaalt hij in box 1?

Slide 9 - Slide

Rekenen met Box 1
  1. bereken het belastbaar inkomen

 belastbaar inkomen = bruto inkomen - aftrekposten
                                        
Jan heeft een bruto inkomen van € 28.000.
Hij heeft € 2400 hypotheekrente betaald.
Hoeveel belasting betaalt hij in box 1?

Slide 10 - Slide

Rekenen met Box 1
  1. bereken het belastbaar inkomen

 belastbaar inkomen = bruto inkomen - aftrekposten
                                        = 28.000 - 2400
                                     
Jan heeft een bruto inkomen van € 28.000.
Hij heeft € 2400 hypotheekrente betaald.

Slide 11 - Slide

Rekenen met Box 1
  1. bereken het belastbaar inkomen

 belastbaar inkomen = bruto inkomen - aftrekposten
                                        = 28.000 - 2400
                                        = 25.600
Jan heeft een bruto inkomen van € 28.000.
Hij heeft € 2400 hypotheekrente betaald.

Slide 12 - Slide

Rekenen met Box 1
  1. bereken het belastbaar inkomen
  2. bereken per schijf, hoeveel belasting er betaald moet worden
  3. tel deze bedragen bij elkaar op 

Slide 13 - Slide

Rekenen met Box 1
2. Bereken per schijf, hoeveel belasting er betaald moet worden

Belastbaar inkomen: € 25.600

Slide 14 - Slide

Rekenen met Box 1
Belastbaar inkomen: €25.600

Slide 15 - Slide

Rekenen met Box 1
Belastbaar inkomen: €25.600

19.645 / 100 * 36,25 =7.121,31

Slide 16 - Slide

Rekenen met Box 1
Belastbaar inkomen: €25.600

19.645 / 100 * 36,25 =7.121,31

Over welke bedrag moet er nu nog belasting betaald worden? 

Slide 17 - Slide

Rekenen met Box 1
Belastbaar inkomen: €25.600

19.645 / 100 * 36,25 =
7.121,31

25.600 - 19.645 = 5.955
Over welke bedrag moet er nu nog belasting betaald worden? 

Slide 18 - Slide

Rekenen met Box 1
Belastbaar inkomen: €25.600

19.645 / 100 * 36,25 =7.121,31
5.955 
25.600 - 19.645 = 5.955

Slide 19 - Slide

Rekenen met Box 1
Belastbaar inkomen: €25.600

19.645 / 100 * 36,25 =7.121,31
5.955 / 100 * 42 = 2.501,10
25.600 - 19.645 = 5.955

Slide 20 - Slide

Rekenen met Box 1
  1. bereken het belastbaar inkomen
  2. bereken per schijf, hoeveel belasting er betaald moet worden
  3. tel deze bedragen bij elkaar op 

Slide 21 - Slide

Rekenen met Box 1
  1. bereken het belastbaar inkomen
  2. bereken per schijf, hoeveel belasting er betaald moet worden
  3. tel deze bedragen bij elkaar op 
7.121,31 + 2.501,10 = € 9.622,41

Slide 22 - Slide

Doel van vandaag:
Je kent deze begrippen:
  • boxenstelsel
  • belastbaar inkomen
  • schijventarief
  • progressief belastingsysteem

  • Je kunt rekenen met Box 1

Slide 23 - Slide

Doel van vandaag:
Je kent deze begrippen:
  • boxenstelsel
  • belastbaar inkomen
  • schijventarief
  • progressief belastingsysteem

  • Je kunt rekenen met Box 1

Slide 24 - Slide

Aan de slag!
Maak van paragraaf 6.6 opdracht 1 t/m 6 
(je mag zachtjes met je buurman/buurvrouw overleggen)

Klaar? --> Flashcards maken / oefenen! 

Slide 25 - Slide

6.6 Rekenen met het belastingstelsel


deel 2

Slide 26 - Slide

Doel van vandaag:
Je kent deze begrippen:
  • Box 3
  • Heffingskorting

  • Je kunt rekenen met box 1 en 3

Slide 27 - Slide

Korte herhaling:

Slide 28 - Slide

Rekenen met Box 1
  1. bereken het belastbaar inkomen
  2. bereken per schijf, hoeveel belasting er betaald moet worden
  3. tel deze bedragen bij elkaar op 

Slide 29 - Slide

Box 1: inkomen uit werk en woning

Slide 30 - Slide

Oefenen:
Annie heeft een bruto inkomen van € 67.000.
Ze heeft € 1100 uitgegeven aan een sportschoolabonnement.

Hoeveel belasting betaalt zij in box 1? 

Slide 31 - Slide

Oefenen:
1. belastbaar inkomen = bruto inkomen - aftrekposten

belastbaar inkomen = € 67.000

Slide 32 - Slide

Oefenen:
1. belastbaar inkomen = € 67.000
2. Hoeveel belasting per schijf?

Slide 33 - Slide

Oefenen:
Belastbaar inkomen: € 67.000

19.645 / 100 * 36,25 =7.121,31
33363/ 100 * 42 = 14.012,46
23.168 / 100 * 42 = 9.730,56
10.469 / 100 * 52 = 5443,88+
                              € 28.057,31

Slide 34 - Slide

Box 3 
Box 3: inkomen uit vermogen (sparen en beleggen) 



Slide 35 - Slide

Box 3 
box 3: inkomen uit vermogen (sparen en beleggen) 

dit geldt vanaf € 50.650 (is vanaf 1 januari 2022) 
uitgangspunt: 5,5% rendement
over het rendement 31% belasting

Slide 36 - Slide

Box 3 
box 3: inkomen uit vermogen (sparen en beleggen) 

dit geldt vanaf € 21.139 
uitgangspunt: 4% rendement
over het rendement 30% belasting

Let op: 
toen het boek uitkwam (2014), was € 21.139 de grens. In 2022 is dat € 50.650

Slide 37 - Slide

Voorbeeld box 3
Yvet heeft € 25.000 spaargeld. Hoeveel belasting betaalt zij in 2014 (toen het boek uitkwam) in box 3?

Uitwerking:

Slide 38 - Slide

Voorbeeld box 3
Yvet heeft € 25.000 spaargeld. Hoeveel belasting betaalt zij in 2014 (toen het boek uitkwam) in box 3?

Uitwerking:
25.000 - 21.139 = 3861

Slide 39 - Slide

Voorbeeld box 3
Yvet heeft € 25.000 spaargeld. Hoeveel belasting betaalt zij in 2014 (toen het boek uitkwam) in box 3?

Uitwerking:
25.000 - 21.139 = 3861
4% rendement van € 3861 = € 154,44

Slide 40 - Slide

Voorbeeld box 3
Yvet heeft € 25.000 spaargeld. Hoeveel belasting betaalt zij in 2014 (toen het boek uitkwam) in box 3?

Uitwerking:
25.000 - 21.139 = 3861
4% rendement van € 3861 = € 154,44
30% belasting van € 154,44 = € 46,33

Slide 41 - Slide

Voorbeeld box 3
Yvet heeft € 25.000 spaargeld. Hoeveel belasting betaalt zij in 2014 (toen het boek uitkwam) in box 3?

Uitwerking:
25.000 - 21.139 = 3861
4% rendement van € 3861 = € 154,44
30% belasting van € 154,44 = € 46,33

Slide 42 - Slide

Nog een voorbeeld box 3
In dit voorbeeld gelden de regels van 2022!

Loes heeft € 100.000 spaargeld, hoeveel belasting betaalt zij in box 3?

Slide 43 - Slide

Nog een voorbeeld box 3
In dit voorbeeld gelden de regels van 2022!

Loes heeft € 100.000 spaargeld, hoeveel belasting betaalt zij in box 3?
 € 100.000 - € 50.650 = € 49.350

Slide 44 - Slide

Nog een voorbeeld box 3
In dit voorbeeld gelden de regels van 2022!

Loes heeft € 100.000 spaargeld, hoeveel belasting betaalt zij in box 3?
 € 100.000 - € 50.650 = € 49.350
5,5% rendement van € 49.350 = € 2.714,25

Slide 45 - Slide

Nog een voorbeeld box 3
In dit voorbeeld gelden de regels van 2022!

Loes heeft € 100.000 spaargeld, hoeveel belasting betaalt zij in box 3?
 € 100.000 - € 50.650 = € 49.350
5,5% rendement van € 49.350 = € 2714
31% belasting van € 2714 = € 841,14

Slide 46 - Slide

Aftrekposten en heffingskorting
- Aftrekposten: daarmee wordt het belastbaar inkomen lager.

Belastbaar inkomen = bruto inkomen - aftrekposten

- Heffingskorting:  daarmee wordt de te betalen inkomstenbelasting lager.

te betalen belasting = totaal aan belasting - heffingskorting 

Slide 47 - Slide

Heffingskortingen

Slide 48 - Slide

box 1 en 3 combineren
Stap 1: Neem het bruto inkomen
Stap 2: Bruto inkomen - aftrekposten = belastbaar inkomen
Stap 3: Reken uit hoeveel belasting je in box 1 moet betalen
Stap 4: Reken uit hoeveel belasting je in box 3 moet betalen
Stap 5: Tel de  belastingbedragen bij elkaar op
Stap 6: Trek de heffingskortingen af van het totaalbedrag van stap 5

Dat is de belasting die betaald moet worden. 

Slide 49 - Slide

Aan de slag!
Maak opdracht 7 t/m 11

je mag samenwerken met je buurman/buurvrouw

Slide 50 - Slide