Muller was hinderlijk keurig. Hij zag er altijd uit of hij zojuist van de stomerij kwam, broek vlekkeloos in de plooi, regenjas opgesteven, blauwe blazer ongekreukt en zijn lippen in een glimlach geperst. Niemand mocht zich aan hem storen. Hij wilde een onberispelijke indruk maken.
Muller was beleefd, hij knikte altijd begrijpend als een ander wat betoogde, ja als het ja moest zijn, soms nee. Een vertegenwoordiger mag nooit opvallen, vond hij. Vaak wisten de mensen met wie hij onderweg te maken had, niet eens of hij komen moest of al was langs geweest. Zo was het ook bij het wegrestaurant waar hij twee keer in de week at, op maandag- en donderdagavond, tussen zeven en acht, als zijn vrouw naar cursus was. Hij nam altijd de dagschotel. Vandaag was het spaghetti bolognaise. Hij had een drukke dag achter de rug, veel klanten, veel meningen, veel bestellingen. Lekker spaghetti, dacht hij, als het maar veel is.