Je gaan alvast oefenen met de woorden van hoofdstuk 5
Slide 3 - Slide
Wat ga je tegenkomen?
Woorden van hoofdstuk 5
Zinnen ontleden herhalen
Werkwoordspelling - Engelse werkwoorden
Leestekens en interpunctie
Leesteksten samenvatten en de hoofdgedachte formuleren;
Slide 4 - Slide
5.4 Grammatica
Zinnen ontleden tot aan het voorzetselvoorwerp, daarnaast gaan we ons extra focussen op het naamwoordelijk gezegde.
Slide 5 - Slide
5.5 Spelling
Werkwoorden: Er komen vooral werkwoorden vanuit het Engels terug op de toets, hier gaan we de nadruk opleggen.
Slide 6 - Slide
5.5 leestekens
Alle leestekens komen weer voorbij tijdens de toets, we gaan aan de slag met alle leestekens, dus hoofdletters, komma's, dubbele punten, aanhalingstekens, accenten, trema's enzovoorts.
Slide 7 - Slide
5.3 Tussenletters in samenstellingen
Herhaling tussenletters bij samenstellingen.
Tussenletter s en tussenletter n.
Slide 8 - Slide
Woorden uit hoofdstuk 5
Eufemisme en ironie
Slide 9 - Slide
Hij gaat heel creatief met de waarheid om.
Het plussize model heeft een volslank figuur.
Ik moet even naar het kleinste kamertje.
Het konijn heeft een aanvaring met een vrachtwagen gehad.
Iets 'zachter' zeggen, zodat de boodschap minder hard overkomt.
Eufemisme
Eufemisme
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Ironie
Slide 13 - Slide
wat is ironie (niet)?
Sarcasme - hoewel ironie en sarcasme heel dicht bij elkaar liggen, is het niet hetzelfde.
Bij sarcasme is het doel om te kwetsen, dat is met ironie niet het geval, het is meer plagend bedoelt.
Slide 14 - Slide
Verschil ironie en sarcasme
Ironie: pijnlijke humor, die niet kwetsend bedoeld is.
Sarcasme: pijnlijke humor, die juist wél kwetsend bedoeld is!
Geen duidelijke grens te trekken tussen ironie en sarcasme. Ook is dit vaak persoonlijk, maar het gaat om de bedoeling van de spreker!
Slide 15 - Slide
Maken
5.3: Opdrachten 1,2,4,5, (optioneel 7, 8, 9 en 10)