Samenvatting Compañeros 1 Unidad 1+2

(ree- soe-men) (= samenvatting)
1 y 2
Unidad
1 / 49
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 49 slides, with text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

(ree- soe-men) (= samenvatting)
1 y 2
Unidad

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Proefwerk Spaans periode 1
Formatief woordjes (0x)
Voca Unidad 1 NL-SP

Voor containercijfer (telt mee in P4)
Unidad 1 NL-SP
Unidad 2 NL-SP


PROEFWERK TOETSWEEK (2x)
  • Lees + luister*
  • Ser (+ pers. voornaamwoorden)
  • Llamarse (+ pers. voornaamwoorden)
  • Lidwoorden (ev+mv+mnl+vwl)
  • Meervoudsregel
  • Jezelf voorstellen
  • Aanwijzend voornaamwoord
  • Bijvoeglijk naamwoord
  • Getallen tot 100 NL - SP
  • Rangtelwoorden 1e-10e NL-SP
  • Korte zinnetjes kunnen maken

* Breng oortjes >>> mee!

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Bijzondere letters / uitspraak
ll - j                                                                                          r - rr
j - harde g                                                                            qu - k
c - twee klanken (th - k)                                                h - niet uitspreken
g - twee klanken (harde g en goal klank)              ¿? en ¡!
v - b
ñ - nj
ch - tsj
u - oe 

Alt gr is de magische toets!
Alt gr + n=ñ
Alt gr + a, e, i, o, u=á, é,í,ó,ú
Alt gr + ?=¿ / Alt gr +!=¡

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Lidwoorden
Enkelvoud / meervoud
+
Mannelijk / vrouwelijk

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Mannelijke & vrouwelijke lidwoorden 


Mannelijke en vrouwelijke lidwoorden (PA, pag. 13 en pag 11-14 gele boekje)

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

mannelijk/ vrouwelijk, enkelvoud meervoud
Enkelvoud / meervoud
+
Mannelijk / vrouwelijk

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Hoe herken je mannelijke/ vrouwelijke woorden?
Mannelijke woorden eindigen meestal op 
L-O-N-E-R-S, bv:
hotel, 
chico, juego
régimen,
participante, paquete
presentador, caos
Vrouwelijke woorden eindigen meestal op
D-IÓN-Z-A, bv:
libertad, ciudad
reacción, estación
paz, luz
chica,  tienda, playa

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Mannelijke en vrouwelijke woorden 
De uitzonderingen:
Mannelijk

El día - de dag 
El problema - het probleem 
El sistema - het systeem
El mapa - de landkaart 
 Vrouwelijk

La foto - de foto
La radio - de radio
La mot- de motorfiets
La mano - de hand  

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Meervoud maken in het Spaans

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Slide 10 - Video

This item has no instructions

woord eindigt op 
klinker +
woord eindigt op medeklinker +
S
ES

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

woord eindigt op 
klinker + S
woord eindigt op medeklinker + ES
CHICO +S = CHICOS
LIBRO +S = LIBROS
PUEBLO +S = PUEBLOS
MESA +S = MESAS
HERMANA +S = HERMANAS
PARQUE+S = PARQUES


HOTEL +ES = HOTELES
MUJER +ES = MUJERES
PAPEL +ES =PAPELES
CIUDAD +ES = CIUDADES
ESPAÑOL +ES = ESPAÑOLES
INGLÉS +ES = INGLESES
CATALAN +ES= CATALANES



Slide 12 - Slide

This item has no instructions

y los números de cero hasta cien
de getallen van 0 to 20 en van 0 tot 100
Los números de cero hasta veinte 

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Los números de cero hasta veinte...
0- cero 
1- uno
6- seis
11- once
16- dieciséis
2- dos 
7- siete
12- doce
17- diecisiete
3- tres
8- ocho
13- trece
18- dieciocho
4- cuatro
9- nueve
14- catorce
19- diecinueve
5- cinco
10-diez
15- quince
20- veinte

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Los números de cero hasta cien 
(0-100)
tientallen
10- diez
60- sesenta
20- veinte 
70- setenta
30- treinta
80- ochenta
40- cuarenta
90- noventa
50- cincuenta
100- cien
Wanneer je de 10-tallen goed weet en de getallen 1 t/m 9 ook, kun je de getallen gemakkelijk maken:
veintisiete,  cuarenta y tres etc.

Let op! 
De getallen 16-29 schrijf je aan elkaar met een i : veinticinco  
De getallen 31-99 schrijf je los  met een y : treinta y siete.  

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Ronde getallen
let op de uitzonderingen!
10 diez
20 veinte
30 treinta
40 cuarenta
50 cincuenta
60 sesenta <<<
70 setenta  <<<
80 ochenta
90 noventa


100 cien

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Regels bij de getallen
  1. Altijd van grootste naar het kleinste getal! 
  2. Ken de eerste 20 getallen uit je hoofd!
  3. Ken de ronde getallen 10, 20, 30 etc.
  4. Tussen 16 -29 : aan elkaar schrijven met i 
  5. >> diecinueve, veinticinco
  6. Tussen 31 -99 : los geschreven met een y
  7.  >> treinta y cinco, noventa y tres

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Slide 18 - Video

This item has no instructions

Slide 19 - Video

This item has no instructions

Los números ordinales
1e
primero /primera
6e
sexto / sexta
2e
segundo / segunda
7e
séptimo / séptima
3e
tercero / tercera
8e
octavo / octava
4e
cuarto / cuarta
9e
noveno / novena
5e
quinto / quinta
10e
décimo / décima
(rangtelwoorden)

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

los pronombres
yo 
él, ella, usted
nosotros, nosotras
vosotros, vosotras
ellos, ellas, ustedes
(De persoonlijk voornaamwoorden)

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

persoonlijk voornaamwoorden (pronombres)
  • yo                                        ik
  • tú                                         jij 
  • él, ella, usted                    hij, zij, u 
  • nosotros, nosotras          wij
  • vosotros, vosotras           jullie
  • ellos, ellas, ustedes         zij, u (meervoud) 

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Persoonsvormen: Ezelsbruggetjes
  • Tú y yo= Jij + ik = wij = nosotros*
  • Juan y tú= andere persoon + jij = jullie = vosotros*
  • María y Pedro= hij + zij = zij (mv) = ellos
  • Adela y Laura= zij + zij = ellas*
  • Juan, señor Rivera= hij = él, óf:  u= usted  
  • Señora Martínez= zij = ella,  óf:  u= usted
  • La ciudad (en andere objecten)= het= dan óók de 3e persoon enkelvoud van het werkwoord gebruiken.


*) Gaat het alleen over vrouwelijke personen in meervoud? Dan gebruik je: nosotras, vosotras, ellas.

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

VB: ¿Qué estudia Roberto?  > Él
  1. Victoria y Elena son dos amigas  >
  2. Estos chicos son muy simpáticos >
  3.  ¿A qué hora comen los españoles? >
  4. ¿Cuales idiomas habláis? >
  5. Estas chicas viven en Uithoorn >
  6. Pablo canta una canción preciosa >
  7. ¿Cómo te llamas?
  8. Trabajo mucho en la clase >
  9. Bebemos zumo de naranja y café
Welke persoonsvorm hoort in deze zin?
(kijk naar de namen of werkwoord-uitgangen)

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Slide 25 - Link

This item has no instructions

mannelijk/ vrouwelijk, enkelvoud meervoud
SER

Slide 26 - Slide

This item has no instructions




yo (ik)
tú (jij)
él, ella, usted (hij, zij, u)

nosotros, nosotras (wij)
vosotros, vosotras (jullie)
ellos, ellas,ustedes (zij)
SER (zijn)
persoonsvormen

soy (ik ben)
eres (jij bent)
es (hij, zij is/ u bent)(ev)

somos (wij zijn)
sois (jullie zijn)
son ( zij zijn, u bent) (mv)
vervoeging

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

SER gebruik je bij:
  1. Karakter eigenschappen: jij bent aardig( eres simpático), zij is slim (ella es lista)
  2. Fysieke eigenschappen: hij is groot (él es alto), ik ben dun (yo soy delgado) jij bent jong (tú eres joven)
  3. Nationaliteit: Hij/ zij is Nederlands,(Él es holandés, ella es holandesa), jullie zijn Mexicaans; (vosotros sois mexicanos)
  4. Beroep: Hij is politieagent (Es policía), jij bent lerares (eres profesora), wij zijn leerlingen (somos alumnos)

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Practicar con el verbo SER
  1. Mis amigos Pedro y David _________________de Madrid.
  2. La ciudad ________________________ muy bonita.
  3. Yo_________________________ un chico simpático.
  4. Mi amigo José___________________ alto y delgado.
  5. Vosotros ___________________ alumnos de español.
  6. Los padres de Elena __________________ ingenieros.
  7. Teresa ________________________ una chica súper inteligente.
  8. ¿Tú__________________________ Luisa?
  9. No, yo no_____________ Luisa, soy Teresa. Luisa ____ mi hermana.
  10. ¿Ustedes ________________ de México?
  11. Sí señor, nosotros __________________ de Guadalajara.
  12. Estos chicos ______________________ mis amigos.
  13. Jugar al fútbol ______ mi hobby favorito.
  14. Carlos y tú ______ muy aburridos.
  15. Este libro ___ de mi hermana. 
Neem deze zinnen
helemaal over in je schrift!

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Practicar con el verbo SER
  1. Mis amigos Pedro y David SON de Madrid.
  2. La ciudad ES muy bonita.
  3. Yo SOY un chico simpático.
  4. Mi amigo José ES alto y delgado.
  5. Vosotros SOIS alumnos de español.
  6. Los padres de Elena SON ingenieros.
  7. Teresa ES una chica súper inteligente.
  8. ¿Tú ERES Luisa?
  9. No, yo no SOY Luisa, soy Teresa. Luisa ES mi hermana.
  10. ¿Ustedes SON de México?
  11. Sí señor, nosotros SOMOS de Guadalajara.
  12. Estos chicos SON mis amigos.
  13. Jugar al fútbol ES mi hobby favorito.
  14. Carlos y tú SOIS muy aburridos.
  15. Este libro ES de mi hermana. 
   De antwoorden

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

mannelijk/ vrouwelijk, enkelvoud meervoud
LLAMARSE

Slide 31 - Slide

This item has no instructions




yo

él / ella /usted

nosotros/ nosotras

vosotros/ vosotras

ellos/ellas / ustedes




me    llamo   (ik heet)

te      llamas ( jij heet)

se     llama   (hij/ zij/ u heet) 

nos   llamamos (wij heten)

os     llamáis (jullie heten)

se     llaman (zij heten)






        Llamarse = heten
Bij de vervoeging mag je
 me, te, se, nos, os, se, NOOIT weglaten!

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Slide 33 - Link

This item has no instructions

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Slide 38 - Video

This item has no instructions

Het bijvoegelijk naamwoord (El adjetivo)
( let op mannelijk/ vrouwelijk, meervoud en plek in de zin!)
  1. La mochila  (rojo) ______ es de María José
  2. El cuaderno ( viejo) ______  está en tu mochila
  3. La clase de español es muy (pequeño) ________ 
  4. Los abuelos de Pepe son muy (simpático)_____________
  5. Las estaciones de trenes en París son muy (grande)_________
  6. Los padres de Rosa son (estricto) __________
  7. Los pasteles son muy ( rico) __________
timer
1:00

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Het bijvoegelijk naamwoord (El adjetivo)
(antwoorden)
  1. La mochila  ROJA es de María José
  2. El cuaderno VIEJO  está en tu mochila
  3. La clase de español es muy PEQUEÑA 
  4. Los abuelos de Pepe son muy SIMPÁTICOS
  5. Las estaciones de trenes en París son muy GRANDES
  6. Los padres de Rosa son ESTRICTOS
  7. Los pasteles son muy RICOS

Slide 40 - Slide

This item has no instructions

Slide 41 - Link

This item has no instructions

Slide 42 - Link

This item has no instructions

AANWIJZEND  VOORNAAMWOORD

Slide 43 - Slide

This item has no instructions

Dit / Deze - ml/vl/ev/mv

Slide 44 - Slide

This item has no instructions

Los demostrativos
  • Met een aanwijzend vnw. wijs je iets of iemand aan. 
  • Bij het aanwijzend voornaamwoord hou je rekening met mannelijk, vrouwelijk en het meervoud daarvan.



Aanwijzend voornaamwoorden
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
Dit boek = 
Este libro

Deze fiets = 
Esta bicicleta 
meervoud
Deze boeken=
Estos libros 
Deze fietsen= 
Estas bicicletas

Slide 45 - Slide

In het Spaans letten op of een woord mannelijk of vrouwelijk is, of het enkelvoud of meervoud is, en wat de afstand is (wel/niet ver weg). 
Jezelf voorstellen
  • hola, ¿qué tal? 
  • bien, gracias,  ¿y tú? ¿Cómo estás?
  • me llamo.... ¿y tú? ¿cómo te llamas?
  • tengo catorce años ¿y tú? ¿cuántos años tienes?
  • de dónde eres? Soy de Ámsterdam
  • ¿cuál es tu número de teléfono? mi número de teléfono es 0625431798
  • ¿cuál es tu correo electrónio? mi número de teléfono es 0625431798

Slide 46 - Slide

This item has no instructions

Oefen met het vervoegen van: Venir, Cerrar, Jugar, Dormir, Hacer, Ir, Ser en estar en de regelmatige werkwoorden via Verbuga: volg deze link 
Selecteer links de werkwoorden, rechts de tijd; kies "Presente" (= tegenw. tijd), 
Gramática: oefenen met vervoegen

Slide 47 - Slide

This item has no instructions

Heel veel succes bij het leren voor dit PW!

Slide 48 - Slide

This item has no instructions

¿Hay más preguntas? (zijn er nog vragen?)

Slide 49 - Slide

This item has no instructions