Zorg dat je de vraag goed leest. "let uit met tekst 4"
Zorg dat je antwoord compleet is en een volledige zin is.
Kijk goed naar welke filosoof gevraagd wordt.
Algemene opmerkingen
Slide 5 - Slide
Dat mensen een ziel hebben, maar dieren niet. Hij denkt dat het beter is om het eerst op dieren te testen omdat ze toch geen ziel hebben.
Slide 6 - Slide
Dat mensen een ziel hebben, maar dieren niet. Hij denkt dat het beter is om het eerst op dieren te testen omdat ze toch geen ziel hebben.
Het verschil volgens Descartes tussen mensen en dieren is dat mensen een geest hebben en dieren niet. Descartes zou het niet erg vinden als het eerst op dieren getest is, omdat dieren geen ziel hebben waardoor ze ook geen gevoelens hebben.
Slide 7 - Slide
Intentioneel bewustzijn betekent dat je bewust bent van dat je omgeving bestaat. Reflexief bewustzijn betekent dat je bewust bent dat jij zelf bestaat en op een dag doodgaat. De kat is niet bewust van dat die er op een dag niet meer is en doodgaat.
Slide 8 - Slide
Intentioneel bewustzijn betekent dat je bewust bent van dat je omgeving bestaat. Reflexief bewustzijn betekent dat je bewust bent dat jij zelf bestaat en op een dag doodgaat. De kat is niet bewust van dat die er op een dag niet meer is en doodgaat.
Intentioneel bewustzijn is dat we bewustzijn van onze omgeving. Reflexief bewustzijn is dat we bewust zijn van ons eigen bestaan en dat we op een dag niet meer bestaan. Dieren of katten is dit geval zijn geen personen omdat in tegenstelling tot mensen alleen intentioneel bewustzijn hebben.
Slide 9 - Slide
Ethiek = de studie van moraal
Bij ethiek denken we kritisch na over goed en fout en of er zoiets bestaat.
Periode 2: Ethiek
Welke filosofische vragen over ethiek kun je bedenken?
-Is goed en fout voor iedereen hetzelfde?
-Mag je liegen als dat goede gevolgen heeft?
-Wat betekent het om gelukkig te zijn?
-Moeten we dieren goed behandelen?
Slide 10 - Slide
Aan het einde van deze periode:
Kun je op een descriptieve en een prescriptieve manier reflecteren op ethische vragen.
Kun je de drie grote ethische theorieën uitleggen, toepassen en evalueren.
Kun je reflecteren op de vraag of de mens vrij is en welke ethische implicaties dit heeft.
Periode 2: Ethiek
Slide 11 - Slide
Overzicht deze periode:
Week 1 & 2: Introductie ethiek
Week 3 & 4: Theorie 1: Utilisme
Week 5 & 6: Theorie 2: Plichtethiek
Week 7: Theorie 3: Deugdeuthiek
Week 8: Theorie 4: Nietzsche
Week 9, 10 & 11: Vrijheid en verantwoordelijkheid
Periode 2: Ethiek
Slide 12 - Slide
Je hebt een dilemma als je een keuze moet maken tussen verschillende opties die allemaal niet goed zijn.
https://neal.fun/absurd-trolley-problems/
Dilemma's
Slide 13 - Slide
Waarde: Iets wat we belangrijk of waardevol vinden. (bijvoorbeeld eerlijkheid)
Norm: Een regel gebaseerd op een waarde.
(bijvoorbeeld dat je altijd de waarheid moet zeggen)
Normen en waarden
Slide 14 - Slide
Bekijk de waarden op het blad en maak een top 5. Formuleer vervolgens een norm gebaseerd op je belangrijkste waarde.
Maak in een groepje van 4 een gezamenlijke top 5 van waarden.
Wissel je top 5 uit met een ander groepje, maak samen met dit groepje een nieuwe top 5 en schrijf deze op het bord.