historische tijd -> wanneer?
vertelde tijd -> hoeveel tijd verstrijkt er in het verhaal? (uren, weken, maanden, jaren?)
vertel tijd -> hoeveel tijd kost het om het verhaal te vertellen? (bladzijden, regels, woorden)
start van het verhaal -> chronlogisch? midden in gebeurtenissen? eind van het verhaal?
(denk aan opbouwschema klas 3)
chronologie -> tijdsvolgorde (zie opbouwschema)
flashback -> terugblik
flash forward -> vooruitblik
tijdverdichting -> minder belangrijke periode in een kort hoofdstuk, paar regels samengevat
tijdsprong -> een minder belangrijk deel in de tijd wordt weggelaten.