buitenkant geplooid (hersenschors), bestaat uit miljarden schakelcellen. Zorgen voor bewustwording. Delen hebben eigen taak (hersencentrum)
Elk zintuigen verbonden met een hersencentrum.
leggen verwerkte informatie vast = geheugen
Slide 5 - Slide
Hersenen: bestaat uit 3 delen
2. Kleine hersenen:
Zorgen voor coordinatie van bewegingen en evenwicht. Coordinatie is in juiste volgorde samentrekken van spieren bij een beweging.
verwerking informatie uit ogen en evenwichtszintuigen, sturen spieren aan
Slide 6 - Slide
Hersenen: bestaat uit 3 delen
3. Hersenstam:
Verbinding grote/kleine hersenen met het ruggemerg.
Centra voor onbewuste processen (hartslag, ademhaling).
Regelt reflexen (= onbewuste beweging)
Slide 7 - Slide
verandering Hersenen
Door leren ontstaan verbindingen. Het aantal verbindingen worden steeds groter. Door veel herhaling worden de verbindingen sterker, daardoor gaan bijv. bewegingen bijna automatisch.
Verbindingen die je niet vaak gebruikt verdwijnen weer.
Slide 8 - Slide
geheugen: 2 soorten
1. Korte termijngeheugen:
houdt informatie maximaal een half uur vast. Betreft informatie die je even nodig hebt en daarna weer kunt vergeten
Slide 9 - Slide
geheugen: 2 soorten
2. Lange termijngeheugen:
herhaling van informatie vastgelegd, zenuwcellen krijgen vaste route (=geheugenspoor).
Geheugenspoor kan versterkt worden door informatie vaak te herhalen.
Slide 10 - Slide
stoffen die invloed hebben op je hersenen
Drank:
je wordt vrijer/gemakkelijker. Minder controle over bewegingen. Geheugen en concentratie worden slechter.
Drugs:
verminderde concentratie, geheugen wordt slechter
Medicijnen:
soms traag en suf
Slide 11 - Slide
wat gebeurt er tijdens het leren in de hersenen?
A
Het aantal zenuwcellen in de hersenen neemt af
B
Het aantal zenuwcellen in de hersenen neemt toe
C
Het aantal verbindingen tussen zenuwcellen neemt af
D
Het aantal verbindingen tussen zenuwcellen neemt toe
Slide 12 - Quiz
Je kent de weg naar school
A
langetermijngeheugen
B
kortetermijngeheugen
Slide 13 - Quiz
Je weet wat je vanmorgen gegeten hebt
A
langetermijngeheugen
B
kortetermijngeheugen
Slide 14 - Quiz
Je kijkt in de klas om te zien waar iedereen zit
A
langetermijngeheugen
B
kortetermijngeheugen
Slide 15 - Quiz
Je weet de naam van je Biologiedocent
A
langetermijngeheugen
B
kortetermijngeheugen
Slide 16 - Quiz
Dronken mensen kunnen niet meer recht lopen. Welk deel van de hersenen werkt dan slechter?
A
grote hersenen
B
kleine hersenen
C
hersenstam
D
ruggenmerg
Slide 17 - Quiz
Bij 'comazuipen' drinken mensen zo veel dat hun ademhaling ermee stopt. Welk deel van hun zenuwstelsel valt dan uit?