Chapter 3: Introduction adjectives & adverbs

• Engels
• Middelbare school
• vmbo t, havo, vwo
• Leerjaar 2

Welcome!

Take a look at the checklist. We will move on after the timer has run out.

Checklist:

- Put your book & notebook on the table.

- Join the LessonUp-class, code: MXSUT

- Join this LessonUp.

What is something fun you did
during the break?

Planning

- New grammar;

- Explanation;

- Check exercises;

- Practise the grammar;

- Goal check & wrap-up.

Lesson goal: Aan het einde van deze les...

- Herken je adjectives in zinnen en kan je deze correct gebruiken om zelfstandig naamwoorden te beschrijven;

- Kun je adjectives omzetten in adverbs en deze correct in zinnen gebruiken (H+).

ADJECTIVES + ADVERBS

take notes!!

Adjectives = bijv. nw.

Een bijvoeglijk naamwoord gebruik je om iets of iemand 

te omschrijven. Een bijvoeglijk naamwoord wordt vaak gevolgd door een zelfstandig naamwoord.

That is an amazing girl.

We all love that funny movie.

I think he is a terrible singer.

Adverb = bijwoord

Een bijwoord gebruik je om aan te geven HOE iemand iets doet. Een bijwoord omschrijft vaak een werkwoord, maar ook een ander bijwoord, een bijvoeglijk naamwoord of de hele zin.

• Mary sings wonderfully.
• My grandparents talk incredibly loudly.
• I am eating an amazingly delicious steak right now.
• Hopefully, she will call me back later.

Hoe maak je een bijwoord?

Bijvoeglijk naamwoord + LY

IC - ALLY

(fantastic - fantastically)

Y - ILY

funny - funnily

Uitzonderingen:

good - well

quite - quite

fast - fast

hard - hard

long - long

DUS...

Ron is a careful driver.

Ron drives carefully.

Adjectives and Adverbs
Adverbs zijn:

1. zelfstandige naamwoorden
2. bijvoeglijke naamwoorden
3. bijwoorden
4. werkwoorden

Adverbs (bijwoorden) beschrijven zelfstandige naamwoorden en adjectives (bijvoegl. naamw) beschrijven werkwoorden, bijwoorden en andere bijvoeglijke naamwoorden

1. true
2. false

Adjectives/adverbs:
The vacation went really ....

1. good
2. well

Adjectives & adverbs:
She put her glasses down ...

1. careful
2. carefully

Adjectives/adverbs:
She walks to school every morning

1. fast
2. fastly

Adjectives/adverbs:
Luigi speaks English.

1. fluently
2. fluent

Adjectives/adverbs:
We phoned the police.

1. immediately
2. immediate

My aunt always cries very ___!

1. loud
2. loudly

Do you know that ___ song?

1. wonderful
2. wonderfully

___, my mum will buy me some birthday presents!

1. Hopeful
2. Hopefully

Wow, Justin sings ___!
I absolutely love him.

1. fantastic
2. fantastically

I am going to be ___ for school!

1. late
2. lately

Beyoncé dances ___, doesn't she?

1. fabulous
2. fabulously

Vinny plays rugby very ___.

1. good
2. well

Hermione ___ answered the question.

1. happy
2. happily

Practise the grammar

Oefenlink 1

Oefenlink 2

*Stay in the LessonUp for the wrap-up.

Lesson goal: Aan het einde van deze les...

- Herken je adjectives in zinnen en kan je deze correct gebruiken om zelfstandig naamwoorden te beschrijven;

- Kun je adjectives omzetten in adverbs en deze correct in zinnen gebruiken (H+).

Hoe goed vind je dat je het
onderwerp van vandaag begrijpt?

😒🙁😐🙂😃