Verwijzen naar bezit leerjaar 2 formuleren

Verwijzen naar bezit  formuleren
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Verwijzen naar bezit  formuleren

Slide 1 - Slide

Goedemorgen allemaal,
Op je tafel leg je klaar: tablet, boek en schrift, pen, bibliotheekboek/leesboek

Slide 2 - Slide

Lesdoel
Aan het eind van deze les kan ik:
- verwijzen naar een bezit
- beschrijven welke verwijswoorden dit zijn

Slide 3 - Slide

Herhalen......
Verwijswoorden kun je gebruiken om te verwijzen naar personen of dingen die eerder genoemd zijn.
Deze, die, dit en dat zijn verwijswoorden.

Slide 4 - Slide

Verwijzen naar bezit
Je kunt verwijswoorden ook gebruiken om te verwijzen naar bezit. Je geeft met die verwijswoorden aan van wie iets is.
Voorbeelden hiervan zijn:
zijn, jouw, haar , mijn, hun, uw

Slide 5 - Slide

Sanne heeft Sanne's arm gebroken, daarom is Sanne naar Sanne's dokter gegaan.

Hoe zou je deze zin lekkerder kunnen laten verlopen?

Slide 6 - Slide

Verwijzen naar bezit
Sanne heeft haar arm gebroken
Met 'haar' geef je aan dat de arm van Sanne is.

Slide 7 - Slide

Voorbeelden van verwijzen naar bezit
Tess heeft haar knie geblesseerd. Met haar geef je aan: iets van Tess
Ik ben mijn telefoon kwijt. Met mijn geef je aan : iets van mij
De zusjes verkopen hun spellen. Met hun geef je aan: iets van de zusjes
Dylan is zijn spullen vergeten. Met zijn geef je aan : iets van Dylan

Slide 8 - Slide

Zo kies je het juiste verwijswoord
je verwijst naar
je gebruikt
ik
mijn
jij, je
jouw, je
u
uw
hij, zij, Rico
zijn
zij, ze, Sanne
haar
het schaap
zijn
wij, we
ons, onze
jullie
jullie
zij, ze, de broers
hun

Slide 9 - Slide

Waarnaar verwijst hun
De broers zijn hun spullen vergeten.
A
spullen
B
vergeten
C
de broers
D
hun

Slide 10 - Quiz

Waarnaar verwijst mijn
Ik ben mijn boek kwijtgeraakt op school.
A
ik
B
boek
C
school
D
kwijtgeraakt

Slide 11 - Quiz

Waarnaar verwijst jouw
Wil je jouw telefoonnummer even doorgeven.
A
wil
B
je
C
telefoonnummer
D
jouw telefoonnummer

Slide 12 - Quiz

waarnaar verwijst uw
Kunt u uw auto verplaatsen?
A
auto
B
uw auto
C
u
D
verplaatsen

Slide 13 - Quiz

waarnaar verwijst zijn
De acteur speelde zijn eerste film.
A
de acteur
B
speelde
C
eerste film
D
film

Slide 14 - Quiz

waarnaar verwijst zij
Levi gaat bij Jasmijn langs, zij is Levi's vriendin.
A
Levi
B
Jasmijn

Slide 15 - Quiz

Waarnaar verwijst hij
De vrachtwagenchauffeur reed te hard, hij kreeg een boete.
A
een boete
B
de vrachtwagenchauffeur

Slide 16 - Quiz

waarnaar verwijst zij
De leerlingen maakten hun huiswerk niet, zij moesten zich melden.
A
de leerlingen
B
hun huiswerk

Slide 17 - Quiz

Waarnaar verwijst hun
De bouwvakkers doen zwaar werk, hun werk is zwaar.
A
werk
B
de bouwvakkers

Slide 18 - Quiz

Wat heb ik geleerd
Verwijswoorden.....................
Verwijzen naar bezit........................

Slide 19 - Slide