U1) Used to

Used to
1 / 12
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Used to

Slide 1 - Slide

Lesson goal:
Goal: 
  • Ik kan vertellen over dingen die vroeger zo waren, maar nu niet meer. 

  • Ik kan  used to  op de juiste manier gebruiken.

Slide 2 - Slide

Hoe zeg je dat je een lid was van de voetbalclub, maar nu niet meer?
A
I was a member of the football club.
B
I used to be a member of the footbal club.
C
I have always been a member of the football club.
D
I've never been a member of the football club.

Slide 3 - Quiz

Rules: used to
  • Je gebruikt used to om te verwijzen naar gewoontes en situaties in het verleden. In het Nederlands zeg je dan vaak ‘vroeger ...’.

  • Je gebruikt voor alle persoonsvormen (I, you, he, she enz.) dezelfde constructie:
    used to + het hele werkwoord:

    I used to go swimming every Friday.         -          Vroeger ging ik elke vrijdag  zwemmen.
    There used to be a school here.                   -           Vroeger was hier een school.

Slide 4 - Slide

Rules: used to
  • Je kunt used to ook gebruiken in vragende en ontkennende zinnen: 
    Ontkenningen: didn’t use to + hele werkwoord       Let op! - geen d erachter!
    Vraagzinnen: Did ... use to + hele werkwoord:


  • There didn’t use to be a gym here.                  -      Vroeger was er hier geen sportschool.
  • Did your dad use to cycle to work?                  -       Fietste je vader vroeger naar het  werk?

    Let op: de -d aan het eind van used verdwijnt in vragende en ontkennende zinnen!

Slide 5 - Slide

Do you know people who used to do something?


I used to .........
My father used to .....
My neighbours used to ......
Our football team used to ....

Slide 6 - Slide

Jonas ___ to school.
(lopen)

Slide 7 - Open question

Politicians ___ cigars in parliament. (roken)

Slide 8 - Open question

We ___ this much.
(not argue)

Slide 9 - Open question

___ he ___ to ___ here?
(work)

Slide 10 - Open question

Verwijs nu zelf naar een eigen gewoonte of situaties uit het verleden. Je maakt dus een eigen Engelse zin.
"Vroeger ...."

Slide 11 - Open question

Ik weet hoe ik used to moet gebruiken in het Engels.
Ja dat weet ik.
Een beetje. Ik snap sommige dingen nog niet helemaal.
Nee ik snap het helemaal niet.

Slide 12 - Poll