Thema 7 BS 2 vwo 5

V5 - Thema 7 Regeling
BS 7.2 - hormonale regulatie 
+ kleine herhaling BS 7.1
1 / 37
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

V5 - Thema 7 Regeling
BS 7.2 - hormonale regulatie 
+ kleine herhaling BS 7.1

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Herhaling BS1
Vraag 4 bespreken


Positieve of negatieve terugkoppeling?

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Onthouden van BS1
Homeostase
Dynamisch evenwicht 
Regelkring 
Positieve en negatieve terugkoppeling 

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen BS2
Aan het eind van de les…
... kan je beschrijven op welke manieren hormonen de cellen van weefsels en organen kunnen beïnvloeden. 
... kan je de werking van hormoonklieren en hun hormonen beschrijven en afleiden hoe doelwitorganen op de hormonen reageren. 

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Begrippen BS2
  • Signaalmoleculen
  • receptoren
  • doelwitcellen
  • hormonen
  • endocriene klieren
  • exocriene klieren
  • hormoonconcentratie
  • hormoonstelsel
  • hypofyse
  • hypothalamus
Begrippen bij BS2
  • Groeihormoon (GR)
  • antidiuretisch hormoon (ADH)
  • Schildklier
  • thyroxine
  • schildklierhormoon
  • Eilandjes van langerhans
  • Insuline
  • Glucagon
  • bloedsuikerspiegel
  • glycogeen
  • Erytropoetine (epo)
  • bijnieren
  • adrenaline



Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Welke hormonen kennen jullie al?

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Hoe zorgt het lichaam ervoor dat hormonen alleen werken op hun doelwitorganen?

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Steroïdhormonen
Peptidehormonen

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Typen hormonen
Peptidehormonen
  • Eiwit
  • Receptoreiwit op celmembraan nodig
  • Second messenger
  • Beïnvloedt genexpressie

Steroïdenhormonen
  • Vet (lipide)
  • Kan direct door celmembraan
  • Beïnvloedt genexpressie

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Werking van hormonen: Binas 89B

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Welke (hormoon)klieren kennen jullie?

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Welke (hormoon)klieren kennen jullie?

Binas 89A, niet uit je hoofd leren dus!

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

BS 2 Hormonale regulatie
Endocriene klieren = produceert hormonen en geeft af aan het bloed (zoals hypothalamus).

Exocriene klieren = geeft stoffen af aan oppervlakten in het lichaam (zoals speekselklier, zweetklier). Produceert geen hormonen.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Klieren
  • Exocriene klier: product wordt afgegeven door een afvoerbuis
  • Endocriene klier: product wordt afgegeven aan het bloed
Hormoonstelsel = endocrien

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Dit was algemeen
We gaan nu specifiek in op: 

De hypofyse en de hypothalamus
De schildklier
Spijsverteringsklieren
Eilandjes van langerhans
Nieren en bijnieren 

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Hypofyse & hypothalamus

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Hypofyse en hypothalamus

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Hypothalamus en hypofyse achterkwab
Hypothalamus  maakt hormonen door neuronen, neurohormonen. 

Neurohormonen gaan naar voorkwab of achterkwab. 

ADH en oxytocine gaan naar de achterkwab.

GnRH gaat naar de voorkwab. 



De hypothalamus maakt de neurohormonen oxytocine en ADH

 


Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Aan het werk
Lees BS2 en maak opdracht 14 en 15.

Klaar? Ga verder met opdracht. 16, 17, 19, 22, 24, 25.

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Hormonale communicatie duurt even. Waardoor komt dit?
A
omdat het signaal via de zenuwen traag is
B
omdat hormonen via bloed worden vervoerd.
C
er vindt eerst translatie plaats.
D
vanwege hydrofiele interacties.

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Wanneer de thyroxine-concentratie in het bloed hoog is dan geeft de hypofyse meer/minder TSH af. Hier is sprake van positieve/negatieve terugkoppeling. (gebruik binas 89C)

A
Meer/positieve
B
Meer/negatieve
C
Minder/positieve
D
Minder/negatieve

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Van welk organisatieniveau is er sprake bij:
a. TSH
b. Schildklier
c. Stofwisseling
Noteer: a =
b = enz.

Slide 26 - Open question

a. molecuulniveau
b. orgaan niveau
c. organisme niveau
De reactie op hormonen wordt beïnvloed door:
A
temperatuur en pH
B
concentratie v.h. hormoon en de temperatuur
C
de pH en het aantal receptoren.
D
concentratie v.h. hormoon en aantal receptoren.

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Waarom is het belangrijk dat de hormonen worden afgebroken in de lever?
A
anders blijven ze werkzaam.
B
anders blijft de concentratie stijgen.
C
vers hormoon werkt beter.
D
dat is beter voor de zenuwcellen.

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Zet de hormoonklieren op de juiste plek
Eierstokken
Bijnieren
Eilandjes van Langerhans
Teelballen
Hypofyse
Schildklier

Slide 29 - Drag question

This item has no instructions

Zet de hormonen op de juiste plek.
FSH and LH
testosteron
groeihormoon
oxytocine
oestrogenen
thyroxine
antidiuretisch hormoon
TSH

Slide 30 - Drag question

This item has no instructions

Hormonen insuline + glucagon zorgen voor het instant houden van de bloedsuiker spiegel

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Bloedsuikerspiegel regelkring - aantekening

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

7a Welke conclusie kun je trekken uit de proeven met gecastreerde hanen?
A
testes cellen zijn niet nodig voor de ontwikkeling van secundaire geslachtskenmerken.
B
testes cellen maken stoffen aan die nodig zijn secundaire geslachtskenmerken, onafhankelijk van waar ze zitten in het lichaam.
C
een hen heeft door testes hormonen veroorzaakte geslachtskenmerken.
D
testes cellen werken niet meer als je ze verplaatst naar een andere plek in het lichaam.

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

7b welke conclusie kun je hieruit trekken?
A
het hormoon is heterogeen verspreidt.
B
het hormoon blijft hangen in de testis.
C
er zijn organen met receptoren voor het hormoon waar het zich ophoopt.
D
dit hormoon werkt alleen in de eierstokken.

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

8. In de eierstok van een vrouw rijpt maandelijks een follikel onder invloed van follikelstimulerend hormoon (FSH). Door de invloed van FSH beginnen meerdere follikels te rijpen. De follikel met de meeste hormoonreceptoren bereikt een voorsprong op de andere. In deze follikel ontstaan in korte tijd nog meer hormoonreceptoren waaraan hormonen kunnen binden.

a) Is dit een voorbeeld van negatieve of van positieve terugkoppeling?
A
negatieve terugkoppeling : de afname van de hormoonreceptoren zorgt ervoor dat er minder hormonen kunnen binden aan de follikel, wat leidt tot een snellere rijping.
B
positieve terugkoppeling: de toename van het aantal hormoonreceptoren zorgt ervoor dat meer hormonen kunnen binden aan de follikel, wat leidt tot een snellere rijping.
C
negatieve terugkoppeling: de toename van het aantal hormoonreceptoren zorgt ervoor dat meer hormonen kunnen binden aan de follikel, wat leidt tot een langzamere rijping.
D
positieve terugkoppeling: de afname van de hormoonreceptoren zorgt ervoor dat er minder hormonen kunnen binden aan de follikel, wat leidt tot een snellere rijping.

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

8. In de eierstok van een vrouw rijpt maandelijks een follikel onder invloed van follikelstimulerend hormoon (FSH). Door de invloed van FSH beginnen meerdere follikels te rijpen. De follikel met de meeste hormoonreceptoren bereikt een voorsprong op de andere. In deze follikel ontstaan in korte tijd nog meer hormoonreceptoren waaraan hormonen kunnen binden.
b) Hoe kunnen door invloed van hormonen de cellen van een rijpende follikel nieuwe receptoren vormen?
A
De hormonen trekken de receptoren uit het weefselvloeistof aan waardoor de concentratie toeneemt.
B
Deze verdubbelen net als bacteriën.
C
Wanneer hormonen aan receptoreiwitten van de cellen van de rijpende follikel binden, wordt een gen aangezet waardoor de cel afsterft.
D
Wanneer hormonen aan receptoreiwitten van de cellen van de rijpende follikel binden, wordt een gen aangezet waardoor de cel nieuwe receptoreiwitten kan maken.

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Positieve en negatieve terugkoppeling
+
+
+

Slide 37 - Slide

This item has no instructions