14.5 Hormonen + herh. 4.3

14.5 Hormonen
1 / 49
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

14.5 Hormonen

Slide 1 - Slide

Inhoud hoofdstuk
14.1 De ene spier is de andere niet
14.2 Je gezichtszintuig (herh. 4H)
14.3 Zenuwstelsel (herh. 4H)
14.4 Zenuwcellen (herh. 4H)
14.5 Hormonen --> Deze les



Slide 2 - Slide

Deze les
- Uitleg 14.5 Hormonen
- Oefenen/Opdrachten
- Herh. 4.3 Menstruatiecyclus

Slide 3 - Slide

Doel 14.5

  • Je kunt uitleggen hoe een hormoon een orgaan beïnvloed
  • Je kunt de rol van de hypothalamus beschrijven
  • Je kunt voorbeelden van hormoongestuurde processen noemen
  • Je kunt beschrijven wat een positieve en een negatieve terugkoppeling is

Slide 4 - Slide

Zenuwstelsel

Electrische impulsen
Door zenuwcellen
Heel snel

Hormoonstelsel

Signaalstoffen
Via het bloed
Langzaam

Slide 5 - Slide

Wat zijn hormonen
Signaalmoleculen, die worden aangemaakt door endocriene klieren en getransporteerd via het bloed, om elders in het lichaam, bij een doelwitorgaan een effect hebben

Slide 6 - Slide

Wat zijn hormonen
Hormonen komen via de bloedsomloop overal in het lichaam maar hebben alleen bij het doelwitorgaan een effect.

Slide 7 - Slide

Waarom reageren alleen de cellen van doelwitorganen?
Receptoren!

Slide 8 - Slide

Klieren
Hormoonklieren zijn endocrien. D.w.z. dat het product van de kliercellen wordt aan het bloed wordt afgegeven.

Endo = binnen

bv testis, ovaria, bijnieren, schildklier, hypofyse

Slide 9 - Slide

Klieren
Sommige andere klieren zijn exocrien. D.w.z. dat het product van de kliercellen aan het uitwendige milieu wordt afgegeven (via een afvoerbuis).

Exo = buiten

bv zweetklieren, traanklieren, maagsapklieren

Slide 10 - Slide

Centrale aansturing van hormonen

Slide 11 - Slide

Hypothalamus
Deze komen via het bloed bij de hypofyse waar ze de afgifte van hormonen stimuleren. 
Zenuwcellen uit de hypothalamus geven neurohormonen af aan de hypofyse. 

Slide 12 - Slide

89A
Wat betekent resp.?


Slide 13 - Slide

Bestudeer 89A en lees blz. 233
Schrijf alle woorden op die je niet begrijpt.
Begrijpt je buurman/ buurvrouw ze ook niet?
Geef ze zometeen aan me door.


Slide 14 - Slide

Negatieve terugkoppeling
De meeste hormonen werken met een negatieve terugkoppeling.

Ze remmen hun eigen aanmaak waardoor een effect niet steeds sterker wordt.

Slide 15 - Slide

Voorbeeld
Hypothalamus geeft neurohormonen af, waarop de hypofyse TSH produceert, een schildklier stimulerend hormoon. 

De schildklier maakt thyroxine aan, dit hormoon verhoogt de stofwisselingssnelheid in doelwitorganen. 

Een hoge concentratie thyroxine remt de afgifte van neurohormonen in de hypothalamus en TSH in de hypofyse --> de afgifte van thyroxine neemt af.

Bij een lage concentratie thyroxine stopt deze remming.

Slide 16 - Slide

Positieve terugkoppeling
Hormoon oxytocine (ocytocine) heeft een positieve terugkoppeling.

Zoek oxytocine op in Tabel 89A.

Waar wordt het gemaakt en wat doet het?
In je eigen woorden.

Slide 17 - Slide

Positieve terugkoppeling
Hormoon oxytocine heeft een positieve terugkoppeling.

Slide 18 - Slide

Oxytocine tijdens de bevalling

Slide 19 - Slide

Oxytocine tijdens de borstvoeding

Slide 20 - Slide

Oefening Hormonen
Op de volgende slide staat een link naar Biologiepagina.nl
--> gebruik je BINAS 89A

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Link

Lees blz. 236 en bestudeer bron 28
Maak de oefening op Biologiepagina.nl via de volgende link -->

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Link

Opdrachten
- Maken 14.5 opdr. 3 t/m 7

Slide 25 - Slide

Menstruatiecyclus

Slide 26 - Slide

FSH stimuleert de ontwikkeling en rijping van follikels in de eierstokken (ovaria).

FSH en LH stimuleren de follikels om oestrogenen te produceren.
Oestrogenen zijn vrouwelijke geslachtshormonen.

Oestrogenen zorgen voor de ontwikkeling van de secundaire geslachtskenmerken en maken het baarmoederslijmvlies dikker (klierrijker).


Dag 1-14 menstruatiecyclus

Slide 27 - Slide

Wanneer oestrogenen concentratie in het bloed boven een drempelwaarde komen, dan is er een positieve terugkoppeling.

Dan snelle toename van LH (en FSH) door de hypofyse.

Daardoor voltooiing meiose I en ovulatie !



Dag 1-14 menstruatiecyclus

Slide 28 - Slide

Na ovulatie blijft het gele lichaam achter.

Gele lichaam produceert nu oestrogenen en progesteron.
Progesteron stimuleert de groei en ontwikkeling van het baarmoederslijmvlies.

Oestrogenen en progesteron remmen de hypothalamus en de hypofyse = negatieve terugkoppeling




Dag 14-28 menstruatiecyclus

Slide 29 - Slide

Na ovulatie blijft het gele lichaam achter.

Gele lichaam produceert nu oestrogenen en progesteron.
Progesteron stimuleert de groei en ontwikkeling van het baarmoederslijmvlies.

Oestrogenen en progesteron remmen de hypothalamus en de hypofyse = negatieve terugkoppeling




Dag 14-28 menstruatiecyclus

Slide 30 - Slide

Eicel leeft maar 24 uur. Is er geen bevruchting (in de eileider) dan is er ook geen innestelling in het baarmoederslijmvlies en dus geen zwangerschap.

Bij uitblijven zwangerschap sterft het gele lichaam (10-14 dagen na ovulatie).

Als gele lichaam sterft, dan stopt de productie van progesteron.
Gevolg = menstruatie rond dag 28





Dag 14-28 menstruatiecyclus

Slide 31 - Slide

Wanneer oestrogeen en progesteron daalt, dan valt de remming van hypothalamus en hypofyse weg.

Hypofyse maakt weer FSH en LH en dus weer rijping van de follikels.


Start nieuwe menstruatiecyclus





Dag 14-28 menstruatiecyclus

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Link

Hormonale regeling bij zwangerschap

Slide 34 - Slide

Na ovulatie blijft het gele lichaam
nu bestaan !!!! doordat de eicel bevrucht wordt door de zaadcel.

Gele lichaam produceert nu (oestrogenen en) progesteron.
Progesteron stimuleert de groei en ontwikkeling van het baarmoederslijmvlies.

Oestrogenen en progesteron remmen de hypothalamus en de hypofyse = negatieve terugkoppeling




Dag 14 menstruatiecyclus

Slide 35 - Slide

Bevruchting vindt plaats in de eileider!

Innesteling embryo 6 dagen na ovulatie.

10-14 dagen na bevruchting produceert trofoblast/placenta het hormoon HCG.

Door HCG blijft het gele lichaam bestaan, dus nog steeds productie progesteron (en oestrogeen) door
het gele lichaam.





Slide 36 - Slide

Na 3 maanden stopt de placenta met de
productie van HCG.

Gevolg? Gele lichaam sterft.

De placenta neemt de productie van progesteron (en ook oestrogenen) over.

Slide 37 - Slide

FUNCTIES PROGESTERON

  1. Baarmoederslijmvlies blijft dik en klierrijk. Houdt zwangerschap in stand (zonder progesteron miskraam)
  2. Er zijn GEEN ovulaties en menstruaties (door negatieve terugkoppeling hypothalamus en hypofyse).
  3. Ontwikkeling van de melkklieren in de borsten


Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Welk hormoon kan, na kunstmatige toediening, het rijpen van meer eicellen tegelijk bevorderen?
(dit wordt bv. gedaan bij IVF)
A
FSH
B
LH
C
oestrogeen
D
progesteron

Slide 40 - Quiz

Welk proces vindt plaats op tijdstip P?
A
bevruchting
B
menstruatie
C
ovulatie
D
afronding meiose II

Slide 41 - Quiz

Welk hormoon houdt na de eisprong
het baarmoederslijmvlies in stand?

Slide 42 - Open question

Wat zijn de namen van
hormoon nummer 3 en 4?
A
3 = FSH 4 = LH
B
3 = LH 4 = progesteron
C
3 = oestrogeen 4 = progesteron
D
3 = FSH 4 = oestrogeen

Slide 43 - Quiz

Is er sprake van stimulering (+)
of remming (-) bij
de pijlen 2, 4 , 6 en 9?
A
2 en 4 beide (+) 6 en 9 beide (-)
B
2 en 4 beide (-) 6 en 9 beide (+)
C
2, 4 en 9 (+) en alleen 6 (-)
D
2, 4 en 6 (+) en alleen 9 (-)

Slide 44 - Quiz

Als bij een vrouw een bevruchte eicel voorkomt, waar bevindt deze bevruchte eicel
zich dan gewoonlijk?
A
Baarmoeder
B
Ovarium
C
Eileider
D
Vagina

Slide 45 - Quiz

Zwangerschapstesten berusten op het aantonen van een hormoon, dat alleen aan het begin van zwangerschap gemaakt wordt.
Welk hormoon is dat?
A
Progesteron
B
HCG
C
Oxytocine
D
Oestrogeen

Slide 46 - Quiz

Welk hormoon hoort bij bewering 1 en welke bij bewering 2?

1. Dit hormoon houdt het baarmoederslijmvlies in stand na de eisprong.
2. Tot 3 maanden zwangerschap wordt dit hormoon door de placenta
afgegeven.
A
1= HCG 2= oestrogeen
B
1= oestrogeen 2= HCG
C
1= HCG 2= progesteron
D
1= progesteron 2= HCG

Slide 47 - Quiz

Waarop berust de werking van "de anticonceptie-pil" ter voorkoming van zwangerschap?
A
Op het niet innestelen van en bevruchte eicel.
B
Op het afstoten van het baarmoederslijmvlies met de eicel.
C
Op het niet meer rijpen van een follikel in het ovarium.
D
Op het doden van de eicel.

Slide 48 - Quiz

Welk hormoon zorgt ervoor dat de geboorte op gang komt (weeën)?
A
Oxytocine
B
Prolactine
C
HCG
D
Oestrogeen

Slide 49 - Quiz