This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Programm
Rückblick
Socrative
Grammatikerklärung
Nächste Stunde
Ga zitten volgens de plattegrond
Slide 1 - Slide
Rückblick
Was machten wir letztes Mal?
Slide 2 - Slide
Wörter Socrative
Ga naar www.socrative.com
Room: RIK6170
De vragen staan klaar
De vragen zijn voor iedereen op een andere volgorde
Je hebt ongeveer 15 minuten
timer
15:00
Slide 3 - Slide
Lesen (22+24 ab S. 32)
Doel is niet 100% tekstbegrip
Je moet de vragen goed beantwoorden
Gebruik alleen wanneer nodig een (online)woordenboek
Probeer woorden in de context te raden
Kontrolle -> nächste Stunde
Slide 4 - Slide
Grammatik
Persoonlijk voornaamwoord
Wat is eigenlijk een persoonlijk voornaamwoord?
Slide 5 - Slide
Schrijf in je eigen woorden wat het persoonlijk voornaamwoord is.
Slide 6 - Open question
Persoonlijk voornaamwoord
Noemt een persoon/ding/dier zonder die bij naam te noemen
Enkelvoud of meervoud
Is vaak het onderwerp in de zin
Kan een persoon of dier in de zin vervangen
Ik heb de hond een bot gegeven - Ik heb hem een bot gegeven
Slide 7 - Slide
Persoonlijk voornaamwoord
Ik
Jij
Hij
Zij
Het
Wij
Jullie
Zij
U
Slide 8 - Slide
Persoonlijk voornaamwoord
Je weet dat in het Nederlands de persoonlijk voornaamwoorden soms veranderen als de plek in de zin anders is geworden.
Dit cadeau is voor ik - Dit cadeau voor mij
Jij speelt tegen hij - Jij speelt tegen hem
Je ziet natuurlijk direct dat de eerste zinnen fout zijn
Slide 9 - Slide
Persoonlijk voornaamwoord
Je zag in het voorbeeld op de vorige slide dat na het voorzetsel het persoonlijk voornaamwoord is veranderd.
Ik
Jij
Hij
Zij
Het
Wij
Jullie
Zij
U
Mij
Jou
Hem
Haar
Het
ons
Jullie
Hun/Hen
U
Slide 10 - Slide
Persoonlijk voornaamwoord
In het Duits is dit niet anders. Ook hier veranderen de persoonlijk voornaamwoorden na sommige voorzetsels.
Het lastigere is wel dat ze op twee manieren kunnen veranderen. Elke manier heeft een eigen rijtje voorzetsels
Slide 11 - Slide
Persoonlijk voornaamwoord
In het Duits is het eerste rijtje
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie
Sie
Slide 12 - Slide
Persoonlijk voornaamwoord
Na een van de volgende voorzetsels veranderen de persoonlijk voornaamwoorden:
durch
für
ohne
um
gegen
deze geven een 4e naamval aan
Slide 13 - Slide
Persoonlijk voornaamwoord
Het onderstaande rijtje verandert
na voorzetsels (durch, für, ohne, um, gegen)
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie
Sie
mich
dich
ihn
sie
es
uns
euch
sie
Sie
Slide 14 - Slide
Persoonlijk voornaamwoord
Niet alleen na de voorzetsel durch, für, ohne, um, gegen verandert er iets in het Duits. Er is nog een rijtje
mit
nach
bei
seit
von
zu
aus
deze geven een 3e naamval aan
Slide 15 - Slide
Persoonlijk voornaamwoord
na voorzetsels 4e (durch, für, ohne, um, gegen)
na voorzetsels 3e (mit, nach, bei, seit, von, zu , aus)
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie
Sie
mich
dich
ihn
sie
es
uns
euch
sie
Sie
mir
dir
ihm
ihr
ihm
uns
euch
ihnen
Ihnen
Slide 16 - Slide
Persoonlijk voornaamwoord
Gebruik tijdens het maken van de checkvragen én de opdrachten in je boek deze slides óf kijk in je Rosa Heft op blz. 74
Hier staan per naamval de persoonlijk voornaamwoorden
Ook zie je hier de voorzetsels die de naamval bepalen
Slide 17 - Slide
Checkvragen
In de volgende slides vraag ik je jouw nieuwe kennis over persoonlijk voornaamwoorden in het Duits toe te passen.
De eerste vragen gaan over de 4e naamval
Slide 18 - Slide
Welke voorzetsels geven een 4e naamval aan?
A
für, ohne, gegen, durch, um
B
mit, nach, bei, seit, von, zu , aus
C
an, auf, hinter, neben
Slide 19 - Quiz
Welk voorbeeld is juist?
A
für ich
B
für mein
C
für mich
D
für mir
Slide 20 - Quiz
Welk voorbeeld is juist?
A
gegen wir
B
gegen uns
C
gegen dir
D
gegen ihr
Slide 21 - Quiz
Vertaal: voor mij
Slide 22 - Open question
Vertaal: zonder ons
Slide 23 - Open question
Vertaal: tegen u
Slide 24 - Open question
Persoonlijk voornaamwoord
In dezelfde manier als de vorige vragen gaan we nu jouw kennis checken over het persoonlijk voornaamwoord in de 3e naamval
Slide 25 - Slide
Welke voorzetsels geven een 3e naamval aan?
A
für, ohne, gegen, durch, um
B
mit, nach, bei, seit, von, zu , aus
C
an, auf, hinter, neben
Slide 26 - Quiz
Welk voorbeeld is juist?
A
mit ich
B
mit mich
C
mit mir
D
mit mein
Slide 27 - Quiz
Welk voorbeeld is juist?
A
bei du
B
bei dir
C
bei dich
D
bei dein
Slide 28 - Quiz
Welke zin is fout?
A
Kommst du morgen zu mir?
B
Bei dir fühle ich mich immer wohl
C
Ich gehe heute Abend mit ihm ins Kino
D
Hast du das Geschenk von sie bekommen?
Slide 29 - Quiz
Vertaal: naar ons
Slide 30 - Open question
Vertaal: van u
Slide 31 - Open question
Persoonlijk voornaamwoord
Als het goed is heb je nu een beeld hoe je moet omgaan met het persoonlijk voornaamwoord in het Duits. Gebruik deze slides óf de Spick-o-thek op blz. 74 in je Rosa Heft