2HV Blok 4 Fictie 3 - rijm in gedichten en opdracht 6

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Gedicht

Deze les: herhalen theorie en opdracht 6 behandelen.

Doel: je kunt rijmsoorten en stijlfiguren herkennen in een gedicht.

Op een dag vroeg in de morgen
Maakte oom Wilfried zich grote zorgen
Zijn vrouw probeerde hem te sussen
Door hem zachtjes op zijn hoofd te kussen

1. gepaard rijm
2. gekruist rijm
3. omarmend rijm

Mijn broer kreeg nieuwe buren
Nieuwsgierig volk, zo bleek
Want als hij naar binnen keek
Zag hij ze steeds weer naar buiten gluren

1. gepaard rijm
2. gekruist rijm
3. omarmend rijm

Zijn buurman vond de ganzenjacht
zo'n prachtig mooie sport
Dus Piet moest mee, hoewel hij dacht
Doe mij toch maar ganzenbord

1. gepaard rijm
2. gekruist rijm
3. omarmend rijm

Wijs in het gedicht Het punt is dit een voorbeeld van binnenrijm aan.

Wijs in het gedicht een voorbeeld van eindrijm aan.

Geef een voorbeeld van medeklinkerrijm in het gedicht.

Welke stijlfiguur gebruikt de dichter in regel 2?

1. herhaling
2. opsomming
3. tegenstelling
4. overdrijving

Welke twee stijlfiguren combineert de dichter in regel 8 en 9?

1. herhaling en opsomming
2. opsomming en tegenstelling
3. tegenstelling en overdrijving
4. overdrijving en herhaling

Wat is het probleem van de ik-persoon in het gedicht?

Wat is het probleem van de ik-persoon in het gedicht?

De ik-persoon is niet moedig, hij of zij doet niets als hij of zij wordt aangevallen, waardoor hij of zij dan als het ware ‘verdwijnt’.

Welk punt wil de dichter maken met het gedicht?

Welk punt wil de dichter maken met het gedicht?

Het punt dat de dichteres wil maken, is dat je bent wie je bent. De een is moedig en vecht terug, de ander niet. Je kunt daar niets aan veranderen.

Huiswerk

Par. Grammatica

Maken opdracht 1 en 2

in eDition