Lesson 4 Sentences

What are we going to do today?
- Grammar E revision 
- Grammar I + exercises
- Ex 51 (by yourself) 


Lesson goal: at the end of the lesson you can use at least 1 type of sentence correctly
1 / 13
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

What are we going to do today?
- Grammar E revision 
- Grammar I + exercises
- Ex 51 (by yourself) 


Lesson goal: at the end of the lesson you can use at least 1 type of sentence correctly

Slide 1 - Slide

Relative Pronouns
Een Relative Pronoun geeft ons meer informatie over dieren/dingen. 

Who: gebruik je bij mensen. 
- The boy who is taking an exam today

Whose: gebruik je als iemand iets bezit of heeft. 
- Robert, whose job is to be a teacher, has a day off today. 

Slide 2 - Slide

Relative Pronouns
Which  gebruik je bij dieren en dingen. 

Which gebruik je wannner je de informatie weg kunt laten. Which staat dan tussen komma's en die zin is niet essentieel. 
- The strawberry ice cream, which is the most popular, is sold out. 
Het gedeelte van which kun je weglaten en de betekenis van de zin is hetzelfde. 

Slide 3 - Slide

Relative Pronouns
That gebruik je bij dieren en dingen. 

That gebruik je als de de informatie NIET weg kunt laten. Je gebruikt in dit geval ook geen komma's. 
- The lasagne that I wanted to eat is gone. 

Slide 4 - Slide

Our new table, ....... is made from recycled wood, looks great.
A
that
B
which
C
whose
D
who

Slide 5 - Quiz

The concert ....... I have tickets for is cancelled.
A
that
B
which
C
whose
D
who

Slide 6 - Quiz

We gave the man ....... delivered our food a big tip.
A
that
B
which
C
whose
D
who

Slide 7 - Quiz

The lady, ........ name is Petra, said she was not feeling well.
A
that
B
which
C
whose
D
who

Slide 8 - Quiz

Sentences
We hebben verschillende soorten zinnen: 
- simple sentences
- compound sentences
- complex sentences

Simple sentences: deze zin heeft 1 onderwerp en 1 werkwoord die de tijd laat zien (toekomst/verleden). E.g.: 
- I cycle to school everyday. 

Slide 9 - Slide

Sentences
Je kunt twee simple sentences bij elkaar voegen door linking words: and, or, but, so. Als je dit doet krijg je: 
Compound sentences. -> I cycle to school everday, but I hate cycling
--> Er zijn dus 2 onderwerpen en 2 werkwoorden. 

Slide 10 - Slide

Sentences

Je kunt een voorwaardelijke/resultatieve bijzin toevoegen door linking words als: because, although, after, when, before, which, that, who, whose. Dan krijg je: 

Complex sentences: 
I cycle to school everyday because I live far away. --> Het naar school fietsen is dus een resultaat van het ver weg wonen. 


Slide 11 - Slide

Do: 
Ex: 53, 54a/b/c, 55. 
Work in silence for 10 minutes. 

Done? Go to p. 91 and make ex.51
timer
10:00

Slide 12 - Slide

What did you learn
today?

Slide 13 - Mind map