Dag 6

Nieuwe woorden Thema 18
Nederland
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NT2BasisschoolGroep 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Nieuwe woorden Thema 18
Nederland

Slide 1 - Slide

Het Suikerfeest
  • een islamitisch feest aan het einde van de Ramadan
  • zin: Tijdens het Suikerfeest wordt allerlei zoetigheid uitgedeeld.
  • zin: De Ramadan eindigt met een groot feest, dat heet 'Het Suikerfeest'.
43

Slide 2 - Slide

ver
  • op een grote afstand
  • zin: Marokko ligt ver hier vandaan.
  • zin: Van Den Helder naar Amsterdam is heel ver als je het moet lopen.
44

Slide 3 - Slide

de verjaardag
  • de dag waarop je jarig bent
  • je geboortedag
  • zin: Op zijn verjaardag kreeg hij een taart met kaarsjes.
  • zin: Met mijn verjaardag krijg ik een cadeau van mijn kinderen.
45

Slide 4 - Slide

het verschil
  • iets wat anders is
  • zin: Er is een groot verschil tussen kopen en verkopen.
  • zin: Hij vindt dat correct gedrag, ik niet. Wij hebben een verschil van mening. 
46

Slide 5 - Slide

vroeg
  • aan het begin van de dag
  • eerder dan de afgesproken tijd
  • zin:  Ik ga vandaag vroeg naar bed.
  • zin: Ik heb vandaag een toets. Daarom sta ik vroeg op om nog even te oefenen.
47

Slide 6 - Slide

wachten
  • op dezelfde plaats blijven tot iets gebeurt of iemand komt
  • ww
  • Ik wacht - Hij wacht - Wij wachten
  • zin: Wij wachten op de bus van zes uur.
  • zin: : Laten we nog maar even wachten met eten.
48

Slide 7 - Slide

Verwerkingsvragen thema 18
Nederland

Slide 8 - Slide

Hoe noemen wij het feest na de Ramadan?
A
Kerstmis
B
Sint-Maarten
C
het Suikerfeest
D
Sinterklaas

Slide 9 - Quiz

Het Suikerfeest

Slide 10 - Mind map

Hoe kun je het woord "ver" omschrijven?
A
Op een korte afstand.
B
dichtbij
C
Op een grote afstand.
D
langzaam

Slide 11 - Quiz

Welke stad is ver?
A
Alkmaar
B
Amsterdam
C
Anna Paulowna

Slide 12 - Quiz

Wanneer is jouw verjaardag?

Slide 13 - Mind map

Iets wat anders is
A
hetzelfde
B
het verschil
C
gelijk

Slide 14 - Quiz

Maak een zin met het woord 'vroeg'.

Slide 15 - Open question

Wat is goed?
A
Jij wachtt op de trein.
B
Ik wacht op de trein.
C
Wij wachten op de trein.
D
Jullie wachtt op de trein.

Slide 16 - Quiz