Je kunt omschrijven hoe impulsgeleiding plaats vindt.
Je kunt beschrijven hoe impulsoverdracht plaats vindt.
Slide 2 - Slide
Impulsgeleiding
Rustpotentiaal
Ionenpomp
Drempelwaarde
Actiefase
Herstelfase
Alles-of-niets principe
Prikkeldrempel
Impuls sterkte
Impulsfrequentie
sprongsgewijze impulsgeleiding
impulsoverdracht
begrippen BS5
Slide 3 - Slide
Impulsgeleiding
Hoe een electrisch signaal van het cellichaam (A) naar de axon uiteinde (B) wordt doorgegeven.
A
B
Slide 4 - Slide
Impulsgeleiding is een electrisch signaal. Electriciteit wordt veroorzaakt door het bewegen van geladen deeltjes. In dit geval zijn dit ionen. De binnenkant van de cel is negatief geladen ten opzichte van de buitenkant.
BINAS 88D
Slide 5 - Slide
Impulsgeleiding kan opgedeeld worden in 5 fasen
1. rustfase
2. depolarisatiefase
3. repolarisatiefase
4. hyperpolarisatie
5. herstelfase
1. rustfase - rustpotentiaal, waarbij het ladingsverschil tussen de binnenkant en buitenkant van de cel -70mV is.
2. depolarisatiefase - door prikkels worden ionen door het membraan gelaten waarbij het potentiaal verschil tussen binnen en buiten oploopt tot +30mV
3. repolarisatie - door nog meer verplaatsing van ionen verandert het potentiaal verschil tussen binnen en buitenkant weer terug naar -70mV
4. hyperpolarisatie - de ion verdeling schiet zelfs evenonder de -70mV
5. herstelfase - de ionen gaan weer naar hun oorspronkelijke positie. tijdens deze periode kan er geen impulsgeleiding plaatsvinden (duurt 1 msec.)
Impulsgeleiding door middel van een actiepotentiaal die opgedeeld kan worden in 5 fasen
Slide 6 - Slide
Impulsgeleiding kan opgedeeld worden in 5 fasen
1. rustfase
2. depolarisatiefase
3. repolarisatiefase
4. hyperpolarisatie
5. herstelfase
De prikkel die bij de dendrieten binnenkomt moet sterk genoeg zijn om een potentiaal verschil van -50mV te bewerkstelligen. Dit is de drempelwaarde. Lukt dit niet, dan wordt de impuls niet doorgegeven naar het axon. Lukt dit wel dan ontstaat er een actiepotentiaal. (het alles-of-nietsprincipe).
Tijdens de actiepotentiaal ontstaat er altijd eenzelfde impulssterkte (+20mV) .
Hoe kan je lichaam dan een sterke prikkel van een zwakke prikkel onderscheiden?
Zorgt elke prikkel tot impulsgeleiding?
Slide 7 - Slide
Hoe kan je lichaam dan een sterke prikkel van een zwakke prikkel onderscheiden?
zwakke prikkel - lage impulsfrequentie
Sterke prikkel - hoge impulsfrequentie
impulsfrequentie - het aantal impulsen per tijdseenheid.
Slide 8 - Slide
Hoe ziet impulsgeleiding er uit langs het membraan van het axon?
Cel van Schwann maakt een isolerende laag om axon. Hierdoor moet signaal sprongsgewijs worden doorgegeven. dit gaat 50x zo snel als zonder myeline.
Slide 10 - Slide
Je balt je rechtervuist. Verandert hierdoor de impulssterkte in zenuwcellen in je rechterarm? Licht je antwoord toe.
Slide 11 - Open question
Je balt je rechtervuist. Verandert hierdoor de impulsfrequentie van de zenuwcellen in je rechter arm? Zo ja, neemt deze dan toe of af.
Slide 12 - Open question
Je steekt in het donker een kaars aan. Wordt hierdoor de impulsfrequentie in de gevoelszenuwcellen van je oogzenuw verhoogd of verlaagd? Licht je antwoord toe.
Slide 13 - Open question
Impulsoverdracht
Hoe een signaal van de ene zenuwcel naar de andere zenuwcel wordt doorgegeven (bij een synaps C).
C
Slide 14 - Slide
bestudeer de animatie op de volgende slide
Impulsoverdracht
neuron 1
neuron 2
Wanneer de actiepotentiaal van neuron 1 aankomt bij de synaps zal een stof (neurotransmitter) vrijkomen in de synaptische spleet. Deze neurotransmitter kan binden aan receptoren van neuron 2 en zo een actiepotentiaal in neuron 2 starten (impusoverdracht van neuron 1 naar neuron 2).
Slide 15 - Slide
Neurotransmittermoleculen afkomstig van het axon zijn vrijgelaten in de synaptische spleet. Wanneer kan de doelwitcel een impuls doorgeven
A
Altijd
B
Wanneer alle neurotransmitter-moleculen aan receptoren binden
C
Wanneer de prikkel sterk genoeg is dat de drempelwaarde in de doelwitcel wordt overschreden
D
Nooit
Slide 16 - Quiz
Samen inoefenen/huiswerk
We maken samen opdracht
Zelfstandig werken: opdracht 52 tm 59, 60en 61 hoeven niet
Compact:53, 54,55, 58, 59
Klaar? maak opdr 62 en 63 van de context op blz 50
Klaar? kijk na met een nakijkboekje
Pak je leesboek of ga rustig iets voor jezelf doen