Bs5, impulsgeleiding

1 / 34
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

leerdoelen BS5
  • Je kunt omschrijven hoe impulsgeleiding plaats vindt.
  • Je kunt beschrijven hoe impulsoverdracht plaats vindt.

Slide 2 - Slide

  • Impulsgeleiding
  • Rustpotentiaal
  • Ionenpomp
  • Drempelwaarde
  • Actiefase
  • Herstelfase
  • Alles-of-niets principe
  • Prikkeldrempel
  • Impuls sterkte
  • Impulsfrequentie
  • sprongsgewijze impulsgeleiding
  • impulsoverdracht
begrippen BS5

Slide 3 - Slide

Impulsoverdracht
Hoe een signaal van de ene zenuwcel naar de andere zenuwcel wordt doorgegeven (bij een synaps C).
C

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

kijk eens goed naar de concentraties Na+ en K+

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Impulsgeleiding kan opgedeeld worden in 5 fasen


1. rustfase
2. depolarisatiefase
3. repolarisatiefase
4. hyperpolarisatie
5. herstelfase
1. rustfaserustpotentiaal, waarbij het ladingsverschil tussen de binnenkant en buitenkant van de cel -70mV is. 
2. depolarisatiefase -  door prikkels worden ionen door het membraan gelaten waarbij het potentiaal verschil tussen binnen en buiten oploopt tot +30mV
3.  repolarisatie - door nog meer verplaatsing van ionen verandert het potentiaal verschil tussen binnen en buitenkant weer terug naar -70mV
4. hyperpolarisatie - de ion verdeling schiet zelfs even onder de -70mV
5. herstelfase - de ionen gaan weer naar hun oorspronkelijke positie. tijdens deze periode kan er geen impulsgeleiding plaatsvinden (duurt 1 msec.)
Impulsgeleiding door middel van een actiepotentiaal die opgedeeld kan worden in 5 fasen

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Impulsgeleiding kan opgedeeld worden in 5 fasen


1. rustfase
2. depolarisatiefase
3. repolarisatiefase
4. hyperpolarisatie
5. herstelfase
De prikkel die bij de dendrieten binnenkomt moet sterk genoeg zijn om een potentiaal verschil van -50mV te bewerkstelligen. Dit is de drempelwaarde. Lukt dit niet, dan wordt de impuls niet doorgegeven naar het axon. Lukt dit wel dan ontstaat er een actiepotentiaal. (het alles-of-nietsprincipe).

Tijdens de actiepotentiaal ontstaat er altijd eenzelfde impulssterkte (+20mV) . 

Hoe kan je lichaam dan een sterke prikkel van een zwakke prikkel onderscheiden?
Zorgt elke prikkel tot impulsgeleiding? 

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Hoe kan je lichaam dan een sterke prikkel van een zwakke prikkel onderscheiden?
zwakke prikkel - lage impulsfrequentie



Sterke prikkel - hoge impulsfrequentie
impulsfrequentie - het aantal impulsen per tijdseenheid.

Slide 18 - Slide

bestudeer de animatie op de volgende slide
Impulsoverdracht
neuron 1
neuron 2
Wanneer de actiepotentiaal van neuron 1 aankomt bij de synaps zal een stof (neurotransmitter) vrijkomen in de synaptische spleet. Deze neurotransmitter kan binden aan receptoren van neuron 2 en zo een actiepotentiaal in neuron 2 starten (impusoverdracht van neuron 1 naar neuron 2). 

Slide 19 - Slide

Impulsoverdracht
Hoe een signaal van de ene zenuwcel naar de andere zenuwcel wordt doorgegeven (bij een synaps C).
C

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Samen inoefenen/huiswerk
We maken samen opdracht 

Zelfstandig werken: opdracht 52 tm 59, 60en  61 hoeven niet
Compact:53, 54,55, 58, 59
Klaar? maak opdr 62 en 63 van de context op blz 50
Klaar? kijk na met een nakijkboekje
Pak je leesboek of ga rustig iets voor jezelf doen

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Slide 24 - Slide

Je balt je rechtervuist.
Verandert hierdoor de impulssterkte in zenuwcellen in je rechterarm? Licht je antwoord toe.

Slide 25 - Open question

Je balt je rechtervuist.
Verandert hierdoor de impulsfrequentie van de zenuwcellen in je rechter arm? Zo ja, neemt deze dan toe of af.

Slide 26 - Open question

Je steekt in het donker een kaars aan. Wordt hierdoor de impulsfrequentie in de gevoelszenuwcellen van je oogzenuw verhoogd of verlaagd? Licht je antwoord toe.

Slide 27 - Open question

Neurotransmittermoleculen afkomstig van het axon zijn vrijgelaten in de synaptische spleet. Wanneer kan de doelwitcel een impuls doorgeven
A
Altijd
B
Wanneer alle neurotransmitter-moleculen aan receptoren binden
C
Wanneer de prikkel sterk genoeg is dat de drempelwaarde in de doelwitcel wordt overschreden
D
Nooit

Slide 28 - Quiz

Je balt je rechtervuist.
Verandert hierdoor de impulssterkte in zenuwcellen in je rechterarm? Licht je antwoord toe.

Slide 29 - Open question

Je balt je rechtervuist.
Verandert hierdoor de impulsfrequentie an de zenuwcellen in je rechter arm? Zo ja, neemt deze dan toe of af.

Slide 30 - Open question

Je steekt in het donker een kaars aan. Wordt hierdoor de impulsfrequentie in de gevoelszenuwcellen van je oogzenuw verhoogd of verlaagd? Licht je antwoord toe.

Slide 31 - Open question

Neurotransmittermoleculen afkomstig van het axon zijn vrijgelaten in de synaptische spleet. Wanneer kan de doelwitcel een impuls doorgeven
A
Altijd
B
Wanneer alle neurotransmitter-moleculen aan receptoren binden
C
Wanneer de prikkel sterk genoeg is dat de drempelwaarde in de doelwitcel wordt overschreden
D
Nooit

Slide 32 - Quiz

Hoe kan een drugs een impuls overdracht in de synaps beïnvloeden?
door de neurotransmitter ..
A
te imiteren
B
te blokkeren
C
afgifte te stimuleren
D
alle bovenstaande

Slide 34 - Quiz