Engels Tijden



WELCOME EVERYONE!
1 / 37
next
Slide 1: Slide
EngelsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson



WELCOME EVERYONE!

Slide 1 - Slide

Engelse tijden
De tijden kunnen onderverdeeld worden in 3 periodes:
• Present (tegenwoordige tijd)
• Past (verleden tijd)
• Future (toekomende tijd)

Slide 2 - Slide

De tegenwoordige tijd 

In de tegenwoordige tijd kunnen twee vormen voorkomen: de present simple en de present continuous.


Beide vormen komen regelmatig voor in Engelse zinnen en teksten.

Slide 3 - Slide

Wanneer present simple?
We gebruiken de present simple als we het hebben over:
- feiten;
- gewoonten;
- en dingen die we met regelmaat doen.

- This book has a red color. (feit)
- Bart always bites his nails. (gewoonten)
- These kids often play with each other. (regelmatigheid)

Slide 4 - Slide

Hoe maak je de present simple?
In het Nederlands kennen we bijvoorbeeld bij het werkwoord rennen de volgende vervoeging: Ik ren, jij rent, wij rennen. Maar hoe ziet de vervoeging van werkwoorden in de tegenwoordige tijd in het Engels eruit?

SHIT regel = hele werkwoord (stam) + S

Slide 5 - Slide

SHIT!
I drink
You drink
He drinks
She drinks
It drinks
We drink
They drink
You drink                                                                            stam + s
                     

Slide 6 - Slide

Uitzonderingen
Werkwoorden die eindigen op -y:
- I fly to Denmark tomorrow. --> He flies to Denmark tomorrow.
- I buy some food. --> She buys some food.

Werkwoorden die eindigen met een sis-klank: 
- to kiss --> My girlfriend kisses me.
- to catch --> He catches the ball.

Werkwoorden do en go:
- to do --> My girlfriend does a lot of sports.
- to go --> He goes to that party.

Slide 7 - Slide

Wanneer Present Continuous?
De duurvorm in de tegenwoordige tijd noemen we in de Engelse taal de present continuous. Kijk bijvoorbeeld naar de volgende zinnen:

- Ik ben aan het sporten.
- We zijn aan het zingen.
- Bram zit te gamen.

Duurvorm houdt in: het is nu aan de gang.

Slide 8 - Slide

Hoe maak je de present continuous?
Het vindt allemaal NU plaats.


Om de present continuous te maken heb je altijd 2 werkwoorden nodig. Namelijk een vervoeging van to be + werkwoord met -ing erachter.

- I am reading the newspaper right now.
- He is laughing at me at the moment.
- Do your hear that as well? She is waking up!
- Cynthia is currently cycling to school.

Slide 9 - Slide

Past simple
Verleden tijd

Slide 10 - Slide

De verleden tijd 

In de verleden tijd kunnen twee vormen voorkomen: de past simple en de past continuous.



Slide 11 - Slide

Past Simple
Je gebruikt de Past Simple als iets gebeurd is in de verleden tijd en ook beëindigd is. Het is duidelijk en belangrijk wanneer dat was.

Meestal staat er een tijdsaanduiding in de zin, zoals: last year, an hour ago, yesterday, when I was young, etc.



Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Past Continuous
Je gebruikt de past continuous als je wilt zeggen wat er aan de gang was of waar iemand toen mee bezig was.



Slide 14 - Slide

Zelf aan de slag!
  • Log in op studiemeter.
  • Ga naar takenlijst.
  • Maak de opdrachten die klaar voor je gezet zijn. 

Als je nog bezig bent met de LLA toets, maak je deze eerst af. 

Slide 15 - Slide

Present simple
It ....... (to start) in 10 minutes.
A
start
B
starts

Slide 16 - Quiz

Present simple
They ...... (to visit) us every summer.
A
visit
B
visits

Slide 17 - Quiz

Present simple
He ..... (to call)
A
call
B
calls

Slide 18 - Quiz

(to be)
He ..... my brother.
A
am
B
are
C
is

Slide 19 - Quiz

1. I like scary movies.
2. He is walking the dog.
3. We danced all night long.
4. She plays the piano.
5. They are my parents.
Present Simple
Not Present Simple
1
2
3
4
5

Slide 20 - Drag question

 Regelmatige werkwoorden (rww)

Achter het werkwoord plaats je 'ed'

I walk -> I walked
it rains-> it rained
they beg-> they begged

Slide 21 - Slide

 RWW Spelling
Als een werkwoord eindigt op -e, dan komt er in de past simple alleen een -d achter:
I live - I lived
you move - you moved

In de past simple wordt de laatste medeklinker verdubbeld als er één klinker voor staat:
I drop - I dropped
they plan - they planned

Slide 22 - Slide

 RWW Spelling
Als een werkwoord eindigt op -y, dan komt er in de past simple een -ied achter:
I carry- I carried
you study- you studied

In de past simple komt er een -ed achter als er een klinker voor staat:
I play - I played

Slide 23 - Slide

Past Simple - Signaalwoorden

In de zin staan vaak een tijdsbepaling van verleden tijd.

  • yesterday
  • last week
  • ten minutes ago
  • in 2007
  • this morning

Slide 24 - Slide

Je gebruikt de Past Simple als...
A
iets gebeurd is in de toekomst
B
iets iedere dag gebeurt
C
iets gebeurd is in het verleden en afgerond is
D
iets nog niet gebeurd is

Slide 25 - Quiz


Wat is de Past Simple van help
A
helping
B
helped
C
helps
D
help'd

Slide 26 - Quiz

My sister .......... (play) the guitar last year.

Slide 27 - Open question

Past Simple - Onregelmatige werkwoorden

Sommige werkwoorden zijn onregelmatig (OWW) en dat betekent dat ze geen '-ed' krijgen maar hun eigen vorm hebben. Onregelmatige werkwoorden worden niet vervoegd volgens de regels.

to write  -> wrote    I wrote her a letter last week.
to go       -> went      He went to Italy last year.
to make -> made     They made a very nice meal two days ago.

Slide 28 - Slide

Past Simple - OWW

Er zijn geen regels voor de OWW, je moet ze uit je hoofd leren. Je pakt voor de Past Simple de 2e kolom.

see - saw - seen
come - came - come

Slide 29 - Slide


Wat is de Past Simple van go
A
gone
B
went
C
goed
D
goes

Slide 30 - Quiz


Wat is de Past Simple van tell
A
told
B
tolded
C
telled
D
tolt

Slide 31 - Quiz


Wat is de Past Simple van think
A
tought
B
taught
C
thought
D
thinked

Slide 32 - Quiz


Wat is de Past Simple van see
A
saw
B
seen
C
see
D
seed

Slide 33 - Quiz

Rest van de les:
Jullie gaan verder met Building Blocks A2 - Reading en maken het hoofdstuk af van vorige week. 

Slide 34 - Slide

Uitleg ...

Slide 35 - Slide

Uitleg ...
Een persoonlijk voornaamwoord gebruiken we in plaats van een zelfstandig naamwoord (een persoon, een dier, of een ding)...

Het meisje loopt - she walks
De jongen loopt   - he walks
De kat loopt -         it walks

Slide 36 - Slide

Present Simple
Present Continuous

Slide 37 - Slide