1. Ik klus in het huis.
2. Hij maakt de badkamer schoon.
3. Zij ruimt de spullen op.
4. Wat doe je elke dag in je huis?
5. Ik kook elke dag het eten.
6. Wat doe je graag in je huis?
7. Ik luister graag naar muziek.
8. Wat doe je niet zo graag in je huis?
9. Ik hou niet van schoonmaken.
10. Veel plezier in jullie nieuwe woning!