Week 2 les 1

• Spaans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

¡Bienvenidos!

Mevrouw de Cuba

El programa de hoy: 

• 5 min- bienvenidos  
• 20 min - Escritura 
• 25 min - Luistervaardigheid
• 15 min - gatentekst
• 10min - Vocabulario
• Fin de la clase 

escribe una carta a tu amig@

Escritura

Begin met een groet.

Wat heb je gedaan op zaterdag?

(Bijvoorbeeld: Heb je uitgeslapen, gesport, huiswerk gemaakt?)

Wat heb je gedaan op zondag?

(Bijvoorbeeld: Heb je vrienden bezocht, een film gekeken?)

Heb je iets lekkers gegeten of gedronken?

(Bijvoorbeeld: Heb je pizza gegeten, ijs gegeten?)

Sluit af met een groet.

Wat heb jij dit weekend gedaan? (Perfecto)

Doel: Oefenen met het schrijven van korte zinnen in het Spaans, in de perfecto.

Situatie: Stel je voor dat je een e-mail schrijft naar een vriend(in) in Spanje. Hij of zij wil weten wat je dit weekend hebt gedaan. Schrijf een korte tekst (5-8 zinnen) in het Spaans over jouw weekend.

Feedback

1. Geef feedback op de inhoud van elkaars werk. - 5 min

2. Bekijk je feedback en eventueel verbeteren. - 5 min

3. Inleveren voor feedback van de docent.

Laat de studenten hun brieven voorlezen en 

¡A trabajar!

¿Qué? p. 64 ejercicio 20, 21, 22 y 23. 

¿Cómo? individualmente  

¿Tiempo? 10 minutos 

¿Objetivo? practicar con la comprensión lectora y la comprensión auditiva

1. Het presente (tegenwoordige tijd)

De presente gebruik je om te praten over:

• Acties die nu plaatsvinden of een feit zijn.
• Gewoontes of routines.
• Algemene waarheden of universele feiten.

Signaalwoorden voor presente:

Ahora (nu)

Siempre (altijd)

Cada día (elke dag)

Todos los días (iedere dag)

Normalmente (normaal gesproken)

Voorbeelden:

Yo hablo español en casa. (Ik spreek Spaans thuis.)

Comemos pizza todos los viernes. (We eten elke vrijdag pizza.)

Ella vive en Madrid. (Zij woont in Madrid.)

Hoe vorm je het?

	AR	ER	IR
yo	hablo	como	vivo
tú	hablas	comes	vives
el/ella/ud	habla	come	vive
Nosotros/as	hablamos	comemos	vivimos
Vosotros/as	habláis	coméis	vivís
Ellos/ellas/uds	hablan	comen	viven

De pretérito perfecto gebruik je om te praten over:

• Acties die in het verleden zijn gebeurd maar nog steeds relevant zijn of invloed hebben op het heden.
  
• Ervaringen die je hebt opgedaan.

Signaalwoorden voor pretérito perfecto:

Esta semana (deze week)

Hoy (vandaag)

Ya (al)

Todavía no (nog niet)

Alguna vez (ooit)

Nunca (nooit)

Recientemente (recentelijk)

Voorbeelden:

He hablado con mi amigo esta mañana. (Ik heb vanmorgen met mijn vriend gesproken.)

¿Has vivido en España alguna vez? (Heb je ooit in Spanje gewoond?)

Hoe vorm je het?

yo	he	AR = ADO
tú	has	ER = IDO
el/ella/ud	ha	IR= IDO
Nosotros/as	hemos
Vosotros/as	habéis
Ellos/ellas/uds	han

Verschillen tussen presente en pretérito perfecto

Tijdskader:

Presente: Gaat over nu of gewoontes.

Ejemplo: Hablo español en casa. (Ik spreek Spaans thuis.)

Pretérito perfecto: Gaat over een voltooide actie met connectie aan het heden.

Ejemplo: Hoy he hablado español con mi leraar. (Vandaag heb ik Spaans gesproken met mijn leraar.)

Signaalwoorden:

Presente: ahora, siempre, normalmente.

Pretérito perfecto: ya, esta mañana, alguna vez.

Focus:

Presente: De actie zelf.

Ejemplo: Comemos pizza los viernes. (We eten pizza op vrijdagen.)

Pretérito perfecto: Het feit dat de actie is gebeurd.

Ejemplo: Hemos comido pizza hoy. (We hebben vandaag pizza gegeten.)

Oefening 

(Hoy) Yo _____ (comer) una manzana. 

Normalmente nosotros _____ (hablar) en clase. 

¿Tú _____ (ir) al cine esta semana? 

Cada día ellos _____ (estudiar) mucho.

¡A trabajar!

Vocabulario