les 2

Herhaling en overdrijving
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Herhaling en overdrijving

Slide 1 - Slide

Startklaar

Telefoon in de telefoontas
Boek en schrift op tafel 



Slide 2 - Slide

Lesprogramma
- Wat gaan we leren?
Les  2 – Hoe gebruikt een schrijver herhaling en overdrijving in zijn tekst?
- Herhaling 
- instructie
- Inoefenen
- Zelfstandig werken
- Nabespreken/huiswerk

Slide 3 - Slide

Welke leesstrategieen hebben we in les 1 geleerd?

Slide 4 - Open question

3 leesstrategieën
1.  Globaal lezen

2. Zoekend lezen

3. Nauwkeurig lezen

Slide 5 - Slide

Welke onderdelen horen bij globaal lezen?
A
Als je snel wilt weten waar een tekst over gaat.
B
Lezen van de hele tekst
C
Lees de titel, inleiding, plaatjes en tussenkopjes.
D
Lezen van de eerste en de laatste zin van elke alinea.

Slide 6 - Quiz

Welke onderdelen horen bij zoekend lezen
A
Je wilt iets meer weten over een onderwerp
B
Je zoekt naar een antwoord op een vraag
C
Je bekijkt de inhoudsopgave
D
Je leest de tekst heel goed zodat je het antwoord vindt.

Slide 7 - Quiz

Welke onderdelen horen bij nauwkeurig lezen?
A
Je leest de tekst helemaal
B
De informatie die je leest kun je gebruiken voor een samenvatting
C
Je zoekt in de tekst naar het antwoord
D
Je bekijkt de afbeelding goed, zodat je weet waar de tekst over gaat.

Slide 8 - Quiz

Leerdoel
Les 2 Hoe gebruikt een schrijver herhaling en overdrijving in zijn tekst?

Je leert wat herhaling en overdrijving is
en hoe een schrijver die kan gebruiken.

Slide 9 - Slide

"Deze docent is de beste van de hele wereld"
Dit is:
A
herhaling
B
feit
C
overdrijving

Slide 10 - Quiz

Instructie 

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Zelfstandig werken
Opdracht 1 t/m 10, blz. 8 en 9

Klaar?

Slide 18 - Slide

Nakijken

Slide 19 - Slide

Begrippen uit deze les
herhaling
overdrijving

Slide 20 - Slide

Welke van de 2 zinnen vind je sterker klinken?
A
Ik voel me onder druk gezet.
B
Ik voel de hete adem in mijn nek.

Slide 21 - Quiz

Welke van de 2 zinnen vind je sterker klinken?
A
Ik ben moe.
B
Ik kan niet meer.

Slide 22 - Quiz

Is er in de onderstaande zin sprake van herhaling of overdrijving?

Ik sta hier al eeuwen te wachten.
A
Herhaling
B
Overdrijving

Slide 23 - Quiz

Is er in de onderstaande zin sprake van een herhaling of een overdrijving?

‘Wil je daar nu echt, echt mee stoppen’!
A
herhaling
B
overdrijving

Slide 24 - Quiz

Waarom gebruikt een schrijver herhaling en overdrijving in zijn teksten?

Slide 25 - Open question

Maak nu zelf een zin waarin herhaling of een overdrijving in voorkomt.

Slide 26 - Open question

Welke van de 2 zinnen vind je sterker klinken?
A
Wil je daar nu echt, echt mee stoppen?
B
Wil je daar nu mee stoppen?

Slide 27 - Quiz


Schrijf 3 dingen op die
je deze les hebt geleerd

Slide 28 - Open question


Stel 1 vraag over iets dat je
deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 29 - Open question