Ne K3 - herhaling Leesvaardigheid - les 1, 2, 14 en 15
1 / 53
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3
This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Startklaar
Telefoon in je Zakkie, Zakkie in je tas!
Jas uit en spullen op tafel: Chromebook, lesboek, JdW-map en etui.
NUMO Nederlands maken.
Huiswerk bespreken/les starten.
Slide 2 - Slide
Lesprogramma
- Wat gaan we leren?
Herhalen lessen "Leesvaardigheid"
- Samen starten
- Instructie
- Zelfstandig werken
- Nabespreken/huiswerk
Slide 3 - Slide
Leerdoel
Herhalen lessen "Leesvaardigheid"
- leesstrategieën
- herhaling en overdrijving
- tekstdoelen
- tekstverbanden
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
globaal lezen
nauwkeurig lezen
zoekend lezen
Je wilt weten met wat voor tekst je te maken hebt.
Je hebt een vraag en die wil je snel beantwoorden.
Je wilt de tekst begrijpen.
Slide 6 - Drag question
Globaal lezen
Zoekend lezen
Nauwkeurig lezen
Een tekst bekijken
Antwoord op de vraag
Helemaal
Slide 7 - Drag question
Bij zoekend lezen . . .
A
lees je de 1e en laatste zin van elke alinea
B
zoek je alleen het stuk tekst dat je nodig hebt
C
bekijk je de tekst en lees je de 1e alinea
D
lees je de eerste tot en met de laatste zin van de tekst
Slide 8 - Quiz
Wat betekent globaal lezen?
A
De tekst van het begin tot het einde lezen.
B
Kijken naar de titel, tussenkopjes, afbeelding en eerste en laatste zin van een alinea lezen.
C
Als je meer wilt weten over een onderwerp of het antwoord op een vraag zoekt.
Slide 9 - Quiz
Welke onderdelen horen bij nauwkeurig lezen?
A
Je leest de tekst helemaal
B
De informatie die je leest kun je gebruiken voor een samenvatting
C
Je zoekt in de tekst naar het antwoord
D
Je bekijkt de afbeelding goed, zodat je weet waar de tekst over gaat.
Slide 10 - Quiz
Lees onderstaande leessituaties. Welke leesstrategie pas je toe?
Situatie 1:
Om 07.00 uur valt de krant door de brievenbus. Voordat je naar school gaat, wil je snel weten wat het belangrijkste nieuws is.
Situatie 2:
Voor biologie moet je een werkstuk maken over klimaatverandering. Je hebt op een internet een tekst gevonden over het klimaat. Je wilt weten of je de tekst kunt gebruiken.
Situatie 3:
Je hebt morgen een toets over voor geschiedenis. Je leest de tekst in je geschiedenisboek.
Situatie 4:
Je wilt een pretpark bezoeken en bent benieuwd naar de prijzen. Je bezoekt de website van het pretpark.
Orienterend lezen
Globaal lezen
Intensief lezen
Zoekend lezen
Kritisch lezen
Studerend lezen
Slide 11 - Drag question
Als ik iets opzoek in het woordenboek, gebruik ik de leesstrategie:
A
Oriënterend lezen
B
Precies lezen
C
Globaal lezen
D
Zoekend lezen
Slide 12 - Quiz
Als je snel wilt weten waar de tekst over gaat en om te zien of deze interessant is ga je de tekst ...
A
globaal lezen
B
zoekend lezen
C
nauwkeurig lezen
D
overschrijven
Slide 13 - Quiz
Wat is precies lezen?
A
De tekst van begin tot eind lezen.
B
Even naar de titel en tussenkopjes kijken.
C
De eerste en de laatste alinea lezen.
D
De tekst scannend lezen.
Slide 14 - Quiz
Ontspannend lezen
Grondig lezen
Zoekend lezen
Kritisch lezen
Scannend lezen
Wanneer je wilt weten of een tekst waar is.
Wanneer je voor je plezier leest.
Wanneer je wilt weten waar de tekst over gaat.
Wanneer je de tekst wilt begrijpen en onthouden.
Wanneer je iet wilt opzoeken.
Slide 15 - Drag question
Welke leesstrategie pas je toe om deelonderwerpen in de tekst te vinden?
A
globaal lezen
B
oriënterend lezen
C
precies lezen
Slide 16 - Quiz
Ik moet leren voor een toets, welke leesstrategie pas ik toe?
A
Zoekend lezen
B
Nauwkeurig lezen
C
Oriënterend lezen
D
Globaal lezen
Slide 17 - Quiz
Welke onderdelen horen bij nauwkeurig lezen?
A
Je leest de tekst helemaal
B
De informatie die je leest kun je gebruiken voor een samenvatting
C
Je zoekt in de tekst naar het antwoord
D
Je bekijkt de afbeelding goed, zodat je weet waar de tekst over gaat.
Slide 18 - Quiz
Slide 19 - Slide
Welke van de 2 zinnen vind je sterker klinken?
A
Ik voel me onder druk gezet.
B
Ik voel de hete adem in mijn nek.
Slide 20 - Quiz
Welke van de 2 zinnen vind je sterker klinken?
A
Ik ben moe.
B
Ik kan niet meer.
Slide 21 - Quiz
Is er in de onderstaande zin sprake van herhaling of overdrijving?
Ik sta hier al eeuwen te wachten.
A
Herhaling
B
Overdrijving
Slide 22 - Quiz
Is er in de onderstaande zin sprake van een herhaling of een overdrijving?
‘Wil je daar nu echt, echt mee stoppen’!
A
herhaling
B
overdrijving
Slide 23 - Quiz
Waarom gebruikt een schrijver herhaling en overdrijving in zijn teksten?
Slide 24 - Open question
Maak nu zelf een zin waarin herhaling of een overdrijving in voorkomt.
Slide 25 - Open question
Welke van de 2 zinnen klinkt sterker?
A
Wil je daar nu echt, echt mee stoppen?
B
Wil je daar nu mee stoppen?
Slide 26 - Quiz
Slide 27 - Slide
Wat is GEEN tekstdoel?
A
verkennen
B
informeren
C
overtuigen
D
amuseren
Slide 28 - Quiz
Wat is het tekstdoel?
A
De schrijver wil informatie geven (informeren)
B
De schrijver wil je amuseren (amuseren)
C
De schrijver wil je iets laten doen (activeren)
D
De schrijver wil zijn mening geven (overtuigen)
Slide 29 - Quiz
Sleep de uitleg naar het juiste tekstdoel:
informeren
instrueren
overtuigen
overhalen
amuseren
De schrijver wil....
Tekstdoel
je iets leren
je uitleggen hoe je iets moet doen
je overtuigen van zijn mening
je iets laten doen
je vermaken
Slide 30 - Drag question
Sleep de tekstsoorten naar het juiste tekstdoel
Overtuigen
Informeren
Instrueren
Slide 31 - Drag question
Sleepvraag: Sleep de juiste tekstsoort naar het juiste tekstdoel
amuseren
informeren
overtuigen
activeren
Slide 32 - Drag question
Sleep de tekstsoorten naar het juiste tekstdoel
Informeren
Overhalen
Instrueren
Amuseren
Slide 33 - Drag question
Slide 34 - Slide
Wat is GEEN tekstverband?
A
opsomming
B
voorwaarde
C
synoniem
D
tegenstelling
Slide 35 - Quiz
Opsomming
Tegenstelling
Oorzaak - gevolg
Doel - middel
daarentegen
Ten tweede
zowel....als
daardoor
om
daarnaast
maar
hoewel
hierdoor
zodat
Slide 36 - Drag question
Noem signaalwoorden die horen bij het tekstverband "conclusie"
Slide 37 - Mind map
Noem signaalwoorden die horen bij het tekstverband "toelichting"
Slide 38 - Mind map
Vul een goed signaalwoord in op de lege plek: Kadir is dol op zijn telefoon....hij soms even niet oplet.
Slide 39 - Open question
Vul een goed signaalwoord in op de lege plek: Harith is erg rustig..... die leerling is dat niet!
Slide 40 - Open question
Vul een goed signaalwoord in op de lege plek: Ralitsa doet online goed mee, ..... ze mist geen lesstof.
Slide 41 - Open question
Vul een goed signaalwoord in op de lege plek: Muhammed en Yassmin zullen minder kletsen....... zij nog beter kunnen opletten.
Slide 42 - Open question
Vul een goed signaalwoord in op de lege plek: Asma en Eslam zitten vooraan...... Kardelen wil dat liever niet.
Slide 43 - Open question
Vul een goed signaalwoord in op de lege plek: Bilal houdt van uitslapen, gamen ........ chillen.
Slide 44 - Open question
Vul een goed signaalwoord in op de lege plek: Sara en Parascovia krullen graag hun wimpers, ......... ze er nog mooier uitzien!
Slide 45 - Open question
Vul een goed signaalwoord in op de lege plek: ........ het keihard regent, gaat Emircan toch lekker sporten buiten.
Slide 46 - Open question
Welke signaalwoorden horen bij het tekstverband " conclusie"?
A
dus
B
al met al
C
verder
D
zoals
Slide 47 - Quiz
Welke signaalwoorden horen bij het tekstverband "voorbeeld"?
A
dan ook
B
tenzij
C
zo
D
zoals
Slide 48 - Quiz
Welke signaalwoorden horen bij het tekstverband "opsomming"?