3H: afkortingen en symbolen / getallen

Nederlands
Spelling paragraaf 4, 5 en 6
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Nederlands
Spelling paragraaf 4, 5 en 6

Slide 1 - Slide

Wat gaan we deze les doen?

  • Schrijven van getallen
  • woordenkorter schrijven (afkortingen)
  • leestekens

Slide 2 - Slide

Spelling
Leerdoelen van deze les: 
  • Ik weet hoe ik afkortingen, letterwoorden, initiaalwoorden, verkortingen en symbolen moet schrijven.
  • ik weet hoe ik getallen moet schrijven


Slide 3 - Slide


Wat betekent de afkorting 'mavo'?

Slide 4 - Open question


Wat betekent de afkorting 'vip'?

Slide 5 - Open question


Wat betekent de afkorting 'd.w.z.'?

Slide 6 - Open question


Wat betekent de afkorting 'n.a.v.'?

Slide 7 - Open question

Spelling - afkortingen en symbolen
Afkortingen kunnen kort en precies verwijzen naar een bepaald woord, naam of term. 

We gebruiken afkortingen om zinnen of woorden korter te maken of om snel duidelijk te maken wat je bedoelt. Toch begrijpt niet iedereen alle afkortingen. 

Je kunt op vijf manieren een woord of woordgroep korter schrijven. We gaan deze manieren één voor één bij langs. 
  • afkorting
  • letterwoord
  • initiaalwoord
  • verkorting
  • symbool

Slide 8 - Slide

Spelling- afkortingen en symbolen
Afkorting
Een woord(groep) wordt met een beperkt aantal letters weergegeven. Een afkorting spreek je uit als het oorspronkelijke woord en schrijf je met een of meer punten. Je gebruikt een hoofdletter als die ook in het oorspronkelijk  woord voorkomt. 
      VB: e.d. (en dergelijke) of Z.M. (Zijne Majesteit)

Letterwoord 
bestaat uit de eerste letters van een naam of woordgroep. Je spreekt het uit als een woord en schrijft het zonder punten. Je gebruikt een hoofdletter als deze ook in het afgekorte woord voorkomt.
      VB: pin (persoonlijk identificatienummer) of Wajong (Wet                  arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten)



Slide 9 - Slide

Spelling  - afkortingen en symbolen
Initiaalwoord 
wordt op dezelfde manier gevormd als een letterwoord, maar je spreekt het uit als losse letters.
      VB: btw (belasting over toegevoegde waarde) of NS (Nederlandse Spoorwegen) 

Verkorting
is opgebouwd uit een of meer lettergrepen. Je spreekt een verkorting uit als woord. 
      VB: airco (airconditioning) of wifi (wireless fidelity)


Slide 10 - Slide

Spelling - afkortingen en symbolen
Symbool
is een notatie van een wetenschappelijk begrip, een eenheid of een valuta. Je spreekt het uit als het woord waar het voor staat. De schrijfwijze is nationaal of internationaal afgesproken, net als het gebruik van hoofdletters en kleine letters. Een symbool schrijf je zonder punt. 
      VB: V (volt), ml (milliliter), GB (gigabyte)

Slide 11 - Slide

Getallen
Getallen tot en met twintig schrijven we in letters.
Getallen boven de twintig schrijven we in cijfers.
.


Slide 12 - Slide

Honderdtallen tot duizend schrijven we in letters.
Duizendtallen tot tienduizend schrijven we in letters.
De getallen honderdduizend, miljoen, miljard en biljoen schrijven we in letters: vijfhonderdduizend,
vijf miljoen (los!),
vijf miljard (los!)

Slide 13 - Slide

Rangtelwoorden van de eerder genoemde :
tientallen, honderdtallen, duizendtallen enz. schrijven we in letters.

Slide 14 - Slide

Wat i de juiste spelling?
Julia koopt .... tijdschriftene per week.
A
zes
B
6

Slide 15 - Quiz

Vanwege de hoge waterstand van de IJssel varen de ......... veerdiensten tijdelijk niet.

A
15
B
vijftien

Slide 16 - Quiz

De daadwerkelijke kosten voor de Noord-Zuidlijn bedragen meer dan ........


A
3 miljard
B
drie mijard

Slide 17 - Quiz

De organisator van het motorevenement rekende op zo’n ....... toeschouwers.

A
5000
B
vijfduizend

Slide 18 - Quiz

Leestekens
Hoofdletters en leestekens zorgen ervoor dat een tekst beter te lezen is en leestekens voorkomen misverstanden.

Als je een leesteken vergeet, maak je een interpunctiefout.
Als je een hoofdletter vergeet (of verkeerd gebruikt, maak je een spelfout.

Slide 19 - Slide

Dubbele punt en aanhalingstekens
Bij een citaat
                  -> Mees riep: 'Kijk uit voor die fietser!'
                  -> 'We halen een hond uit het asiel', zei Imke.
                  -> 'Spelen we vandaag uit of thuis?' vroeg hij aan de
                        trainer.
Ook bij citeren van een zin gebruik je aanhalingstekens.
                   -> 'Mees riep (...) die fietser'

Slide 20 - Slide

Een komma geeft een rustmoment in de zin aan. Je gebruikt een komma
• voor of na een aanspreking:
– Pardon, wilt u uw jas van de stoel halen, mevrouw?
• tussen twee persoonsvormen:
– Als je al je verdiende geld meteen uitgeeft, heb je geen budget voor onverwachte uitgaven.
• tussen de hoofdzin en een bijzin, als de delen lang zijn:
– Tom heeft tegenwoordig een baantje als afwasser in het strandpaviljoen, omdat hij geld voor zijn vakantie wil verdienen.

Slide 21 - Slide

Een puntkomma gebruik je
• tussen hoofdzinnen die sterker met elkaar samenhangen dan losse zinnen:
– Isaac nam een grote slok cola en liet daarna een boer; dat vond ik niet zo chic.
• als afsluiting van de onderdelen van lange opsommingen die onder elkaar staan.

  ?– geeft een vraag aan;
  ,– staat na een aanspreking; tussen twee persoonsvormen
  . – staat aan het eind van een zin.

Slide 22 - Slide

Hoofdletters 
Bij namen 
Aardrijkskundige namen
begin van een zin

Niet :
maanden 
dagen
windrichtingen 
seizoenen

Slide 23 - Slide

Nu jullie
Spelling paragraaf 4, 5 en 6

online

Slide 24 - Slide

Spelling H4
Leerdoelen van deze les: 
  • Ik weet hoe ik afkortingen, letterwoorden, initiaalwoorden, verkortingen en symbolen moet schrijven.
  • Ik weet hoe ik werkwoordsvormen moet schrijven die hetzelfde klinken. 

Slide 25 - Slide


Ik weet hoe ik werkwoordsvormen moet schrijven die hetzelfde klinken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Poll

Afsluiting


Huiswerk
Donderdag 7 april : Spelling H4 af.


Slide 27 - Slide