Les 3 Winst

1 / 27
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Programma
  1. Terugblik vorige les (10 min)
  2. Lesdoelen (5 min)
  3. Theorie (35 min)
  4. Pauze (15 min)
  5. Controlevragen (10 min)
  6. Inoefening (werkvorm) (30 min)
  7. Afsluiting/vooruitblik (10 min)

Slide 2 - Slide

Terugblik
  • Inkoop
  • Inslag
  • Effect inslag
  • Credits
  • Inslagfactor

Slide 3 - Slide

Wat moet je van je omzet aftrekken om tot je winst te komen?

Slide 4 - Open question

Leerdoelen

Aan het eind van de les:

  • Kun je het begrip winst reconstrueren.
  • Kun je winstberekening doen op twee manieren.
  • Kun je het verschil tussen bruto-winst en netto-winst uitleggen.
  • Kun je enkele voorbeelden van bedrijfskosten benoemen.

Slide 5 - Slide

Winst

Winst = het positieve verschil tussen de opbrengsten en kosten.


Is het verschil negatief = verlies


Winst loopt over een bepaalde

periode gerapporteerd. Bijvoorbeeld

jaarwinst of kwartaalwinst.

Slide 6 - Slide

Omzet (herhaling les 1)

Om de winst te kunnen berekenen moet je weten wat de omzet is.

Omzet wordt ook wel opbrengst genoemd.


Omzet = afzet  x  prijs


De afzet is de hoeveelheid verkochte producten/gerechten

Slide 7 - Slide

Winstberekening

Eenvoudige manier van winstberekening:


Winst = opbrengst - kosten



Deze berekening kan worden gebruikt bij hotels en industriële bedrijven.

Slide 8 - Slide

Winstberekening

Andere manier van winstberekening:


De brutowinstopslagmethode = waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen brutowinst en nettowinst.


Deze methode kan worden gebruikt bij ondernemingen waar de inkoopprijs relatief belangrijk is (restaurants).


Slide 9 - Slide

Bruto- en Nettowinst

Brutowinst = de winst voor aftrek van de bedrijfskosten.


Nettowinst = het bedrag dat

overblijft na aftrek van

de bedrijfskosten.

Slide 10 - Slide

Bedrijfskosten

Naast de inkoopprijs heeft de ondernemer nog meer kosten.


- huur van de bedrijfsruimte

- loon van het personeel

- reclamekosten

- kosten van een bedrijfsauto

enz.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Voorbeeld

Omzet =                                        4.000.000,-

Inkoopwaarde omzet =          3.200.000,-

Brutowinst =                                   800.000,-


Bedrijfskosten =                           700.000,-


Nettowinst =                                   100.000,-

Slide 13 - Slide

Winst = het positieve verschil tussen de opbrengsten en ....
A
inkoop
B
inslag
C
kosten
D
verlies

Slide 14 - Quiz

Het negatieve verschil noemen we....

Slide 15 - Open question

Wat is een ander woord voor omzet?

Slide 16 - Open question

Hoe bereken je de omzet?

Slide 17 - Open question

Hoe bereken je de brutowinst?
A
Omzet - bedrijfskosten
B
Omzet - inkoop
C
Omzet - afzet
D
Omzet - verkoop

Slide 18 - Quiz

Brutowinst bestaat dus uit bedrijfskosten en
A
inkoopwaarde
B
nettowinst

Slide 19 - Quiz

Hoe bereken je de nettowinst?
A
omzet - bedrijfskosten
B
brutowinst + bedrijfskosten
C
brutowinst - bedrijfskosten
D
omzet - inkoopwaarde

Slide 20 - Quiz

Noem 2 voorbeelden van bedrijfskosten

Slide 21 - Open question

Slide 22 - Slide

Werkvorm cartoons:

Maak een cartoon:

- over een voorbeeld van bedrijfskosten

- waarin je chargeert of je mening

duidelijk maakt

 

Daarna nabespreken/ discussiëren

timer
30:00

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video

Huiswerk

Maken:


  • Boek: Financieel management
  • H 3 Winst
  • Opdrachten: 1 t/m 14



Slide 25 - Slide

Evaluatie leerdoelen

Aan het eind van de les:

  • Kun je het begrip winst reconstrueren.
  • Kun je winstberekening doen op twee manieren.
  • Kun je het verschil tussen bruto-winst en netto-winst uitleggen.
  • Kun je enkele voorbeelden van bedrijfskosten benoemen.


    Slide 26 - Slide

    Vooruitblik op de volgende les

    - Wanneer is de eerst volgende

       theorieles?


    - Boek: Financieel management


    - H 4 Kostensoorten

    Slide 27 - Slide