werkwoordspelling vo

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2-5

Werkwoordspelling

VO

Ik ben benieuwd hoe lang hij het uithou....

1. uithoud
2. uithout
3. uithoudt

Zij beoordeel.... de gebeurtenis niet erg objectief.

1. beoordeeld
2. beoordeelt
3. beoordeeldt

Wor... je nog opgenomen in de selectie van het eerste elftal?

1. Word
2. Wort
3. Wordt

Maak een voorbeeldzin met een TD.

Ik ben in 2009 verhui.... naar Amsterdam.

1. verhuisd
2. verhuist
3. verhuisdt

In de middeleeuwen (sterven) de mensen op veel jongere leeftijd.

1. storven
2. sterften
3. sterfden
4. stierven

Beantwoor.... hij de post altijd zo laat? (vt)

1. Beantwoorde
2. Beantwoordde
3. Beantwoordden

Welke regel kun je ALTIJD
gebruiken bij de PVTT?

Het gebeur... de laatste tijd steeds meer.

1. gebeurd
2. gebeurt
3. gebeurdt

De jongen bra..... zijn handen aan de kachel.

1. brand
2. brant
3. brandt

Hij zat op de plek waar hij wel vaker uitrus.... na zware arbeid.

1. uitrustte
2. uitruste
3. uitrusten

Wat is een zwak werkwoord?

Vin... je leraar het goed dat je met je iPhone speelt tijdens de les?

1. Vind
2. Vint
3. Vindt

Hij geloof... niet dat dat mogelijk is met dat toestel.

1. geloofd
2. gelooft
3. geloofdt

Hij heeft al eerder op het circuit gerac.... in deze nieuwe auto van Porsche.

1. geracet
2. geraced
3. geract

De vergro.... foto's laten de oorzaak van het ongeluk duidelijk zien.

1. vergrote
2. vergrootte
3. vergrootten

Wat is het verschil tussen
de stam en de ik-vorm?

Als je hem ondervraag..., moet je hem recht aankijken.

1. ondervraagd
2. ondervraagt
3. ondervraagdt

De wedstrijden ontaar.... in een schoppartij waarna deze gestaakt werden.

1. ontaarde
2. ontaardden
3. ontaarden
4. ontaardde

Noem de twee regels die
je gebruikt bij het VD.

De hondenpoep versprei... een vreselijke geur in de hal.

1. verspreide
2. verspreidde
3. verspreiden

Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling.

1. besteden
2. besteede
3. besteedden
4. besteeden

Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!

1. betekend
2. betekent
3. betekende
4. betekente

Maar iedereen heeft weleens (falen)

1. gefaald
2. gefaalt
3. gefalen

Ook Marle en Noa hebben het (beloven)

1. belooft
2. beloovt
3. beloofd
4. beloovd

(vinden) je deze les ook zo leuk?

1. vin
2. vint
3. vindt
4. vind

Meneer Kalis (vinden) het hopelijk wel wat.

1. vind
2. vint
3. vindt

Mevrouw Jansen (zetten) die van haar er gisteren nog op

1. zet
2. zetten
3. zette
4. zat

Sommige leerlingen (roken) stiekem in het park.

1. rookte
2. rookten
3. rookde
4. rookden

Maar ze zijn daarvoor flink (straffen).

1. gestraft
2. gestrafd
3. gestrafft
4. gestraffd

En nu (gebeuren) het gelukkig niet meer.

1. gebeurt
2. gebeurd
3. gebeurdt

Hopelijk hebben jullie van deze quiz wat (leren)

1. geleerd
2. geleert
3. geleerdt

Dan (beloven) dat veel voor de toets

1. beloofdt
2. beloovd
3. beloofd
4. belooft

Wat is DE belangrijkste vraag die je jezelf stelt bij ww-spelling?