Zinsdelen oefenen

Stappenplan (schrijf over!!)

- eerst de pv

- wg (pv + overige ww)

- o (wie/wat + wg)

- lv (wie/wat + o + wg)

- mw ( aan/ voor wie of wat + wg+ o)

- bwb (wanneer, waar, hoe, waarom, waardoor, waarmee)

- zet zinsdeelstrepen als je een onderdeel hebt gevonden.


1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Stappenplan (schrijf over!!)

- eerst de pv

- wg (pv + overige ww)

- o (wie/wat + wg)

- lv (wie/wat + o + wg)

- mw ( aan/ voor wie of wat + wg+ o)

- bwb (wanneer, waar, hoe, waarom, waardoor, waarmee)

- zet zinsdeelstrepen als je een onderdeel hebt gevonden.


Slide 1 - Slide

Persoonsvorm

Enkelvoudige zin.

In een enkelvoudige zin zit maar één pv.

Maak de zin vragend en de pv komt vooraan te staan.

Wat ga je doen als het om een vraagzin gaat?



Slide 2 - Slide

Persoonsvorm

Samengestelde zin (een zin met een voegwoord of een komma)

In een samengestelde zin staan altijd 2 of meer pv's.

Je kan de zin niet vragend maken, verander het aantal in de zin.

Vb.

De poes miauwt, want ze heeft honger en de brokjes zijn op.

De poezen miauwen, want ze hebben honger en het brokje is op.


Hij leert heel hard, maar hij haalt nooit een goed cijfer.

Zij leerden heel hard, maar zij haalden nooit een goed cijfer.


Slide 3 - Slide

WG

Werkwoordelijke gezegde

PV + overige werkwoorden in een zin


Sterre heeft het ook geprobeerd.

heeft = pv

heeft geprobeerd =  wg


Slide 4 - Slide

NG

Naamwoordelijk gezegde heeft een koppelwerkwoord (kww)

Zijn, worden, blijven

Een koppelwerkwoord koppelt het werkwoord aan een toestand of een eigenschap.


Jouw kleren blijven nat.

pv = blijven

blijven is een kww

Wat in de zin zegt iets over het onderwerp?

Onderwerp = jouw kleren

Nat zegt iets over jouw kleren, de toestand van jouw kleren, ze zijn nat.

blijven nat = ng

Slide 5 - Slide

NG oefenen

Boas is een echte waterrat geworden.

Pv = is

overige ww in de zin? = geworden

is komt van zijn dus een kww

onderwerp = Boas

Wat in de zin zegt iets over de eigenschap van Boas? Wat is hij geworden?

een echte waterrat

is een echte waterrat geworden = ng

Slide 6 - Slide

Onderwerp

Je vindt het onderwerp door te vragen:

Wie/wat + het gezegde = o, het is lang niet altijd een persoon

De fout ligt bij jou.

gezegde = ligt

Wie of wat ligt?

o = de fout

De golven zijn hoger dan normaal.

gezegde = zijn

Wie of wat zijn?

o = de golven

Slide 7 - Slide

Lijdend voorwerp

Je stelt de vraag: Wie/wat + o + gezegde  EEN ZIN MET EEN NG BEVAT NOOIT EEN LV!!!

Het lv ondergaat de handeling.


Boyan schiet met pijl en boog.

gezegde = schiet

o = Boyan

Wat schiet Boyan? = met pijl en boog

Alle leerlingen hebben een schrift.

gezegde = hebben

o = alle leerlingen

Wat hebben alle leerlingen? = een schrift


Slide 8 - Slide

Meewerkend voorwerp

Je stelt jezelf de vraag:   aan/ voor wie of wat + gezegde + o


Ik heb het gisteren nog aan je moeder gevraagd.

Gezegde = heb gevraagd

O = ik

Aan wie heb ik wat gevraagd? = aan je moeder


Die docent is mij te streng!

gezegde = is te streng (NG)

o = die docent

Voor wie is die docent te streng?  = mij


Slide 9 - Slide

Bijwoordelijke bepaling

De bwb geeft antwoord op de vragen :wanneer, waar, hoe, waarom, waardoor, waarmee

De leerling wordt later een erg goede leraar.

Gezegde: wordt een erg goede leraar (NG)

O = de leerling

Wanneer wordt.... = later  BWB


Slide 10 - Slide

BWB


Gisteren heb ik hem gezien.

Gezegde = heb gezien

O = ik

Wanneer heb ik hem gezien?  gisteren = bwb


Morgen gaat de tuinman in de tuin onkruid wieden.

Gezegde = gaat wieden

O = de tuinman

Wanneer gaat de tuinman wieden? Morgen = bwb

Waar gaat hij wieden? n de tuin = bwb

Slide 11 - Slide

Aan wie heb jij jouw snorkel uitgeleend?
A
Pv = heb uitgeleend
B
wg = heb uitgeleend
C
pv = uitgeleend
D
wg = heb

Slide 12 - Quiz

Onze sigaren kun je soms in handgemaakte cassettes kopen.
A
lv = onze sigaren
B
lv = in handgemaakte cassettes
C
lv = je
D
lv = geen lv in deze zin

Slide 13 - Quiz

Hij verdelgt onder meer ratten en wespen in alle wijken van Ommen.
A
bwb = onder meer
B
bwb = onder meer / in alle wijken van Ommen
C
bwb = ratten en wespen
D
bwb = verdelgt

Slide 14 - Quiz

Dit vertelt Lotte onze verslaggevers.
A
mw = dit
B
mw = geen mw in deze zin
C
mw = Lotte
D
mw = onze verslaggevers

Slide 15 - Quiz

Hij veegt ondertussen het zweet van zijn voorhoofd.
A
lv = het zweet
B
lv = van zijn voorhoofd
C
lv = hij
D
lv = ondertussen

Slide 16 - Quiz