This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
Herhaling 11.1 t/m 11.3
Toets morgen 11.1 t/m 11.3
Slide 1 - Slide
Welk nummer hoort bij welk onderdeel van het mannelijke geslachtsorgaan?
teelbal
bijbal
prostaat
zaadblaasje
zwellichaam
zaadleider
Sperma
1
2
3
4
5
6
7
Slide 2 - Drag question
Welk geslachtsorgaan past bij welke functie?
Sleep de functie naar het juiste geslachtsorgaan.
urinebuis
zwellichaam
prostaat
balzak
zaadleider
zaadblaasje
bijballen
teelballen
Vervoeren van zaadcellen.
Vocht toevoegen aan zaadcellen, waardoor deze beter gaan bewegen.
Huidplooi waarin teelballen en bijballen liggen.
Tijdelijk opslaan van zaadcellen.
De penis in erectie brengen.
Produceren zaadcellen en het hormoon testosteron
Vervoeren van urine en sperma.
Vocht toevoegen aan zaadcellen, waardoor deze beter gaan bewegen.
Slide 3 - Drag question
Vanaf wanneer is een jongen vruchtbaar?
A
vanaf zijn eerste erectie
B
vanaf zijn eerste zaadlozing
C
als zijn ballen gaan hangen
D
als de eicel rijpt
Slide 4 - Quiz
Uit welke 2 onderdelen bestaat sperma?
Slide 5 - Open question
Waar worden zaadcellen opgeslagen? (meervoud)
Slide 6 - Open question
Eileider
Eierstok
Baarmoeder
Urineblaas
Vagina
Clitoris
Kleine schaamlip
Grote schaamlip
Slide 7 - Drag question
Hoe noem je het vrijkomen van de eicel uit de eierstokken?
Slide 8 - Open question
Waaraan merkt een meisje dat ze vruchtbaar is?
A
vanaf de eerste ongesteldheid
B
vanaf de eerste schaamhaargroei
C
vanaf de geboorte
D
vanaf de eerste borstontwikkeling
Slide 9 - Quiz
Iris had op 3 maart haar eerste dag van de menstruatie. Op welke dag zal haar eerstvolgende eisprong vermoedelijk zijn?
A
14 maart
B
17 maart
C
24 maart
D
31 maart
Slide 10 - Quiz
Hoe lang duurt een gemiddelde menstruatiecyclus? (getal in dagen)
Slide 11 - Open question
Zet de onderdelen van de menstruatiecyclus in de juiste volgorde beginnend bij dag 1, sommige vakjes bevatten meerdere begrippen!
dag 1-5
dag 6-12
dag 13-15
dag 16-28
menstruatie
ovulatie
groei baarmoederslijmvlies
eicel rijping
groei baarmoederslijmvlies
Slide 12 - Drag question
Beschermt de baby tegen harde geluiden en stoten.
Een baby van 6 weken oud in de baarmoeder.
Een baby van 18 weken oud in de baarmoeder.
Een stevig koord waarin bloedvaten lopen van en naar de navel van de baby.
Hier vindt de uitwisseling van zuurstof en voedingsstoffen plaats.
Houdt de baby en de vloeistoffen bij elkaar.
Tijdens de zwangerschap groeit niet alleen de baby in de baarmoeder, er ontstaan ook andere delen.
Zoek bij elke omschrijving het juiste deel.
foetus
navelstreng
vruchtwater
placenta
vruchtvliezen
embryo
Slide 13 - Drag question
Dit hormoon wordt alleen gemaakt door het gele lichaam
A
Oestrogeen
B
Progesteron
Slide 14 - Quiz
Dit hormoon wordt gemaakt door het embryo
Slide 15 - Open question
Hoe heet het orgaan in de baarmoeder dat in de bron aangegeven wordt met P?
Slide 16 - Open question
Wat doet de placenta?
A
wisselt stoffen uit met baby
B
wisselt stoffen uit met moeder
C
antwoorden A en B zijn goed
D
antwoorden A en B zijn fout
Slide 17 - Quiz
De placenta is opgebouwd uit weefsel van ...
A
de moeder.
B
het embryo.
C
de moeder en het embryo.
Slide 18 - Quiz
Wat is waar? In de placenta stroomt...
A
bloed van de moeder naar het embryo en weer terug.
B
bloed van de moeder vlak langs het bloed van het embryo.
Slide 19 - Quiz
Met welk nummer is het vruchtwater aangegeven?
A
Met nummer 1
B
Met nummer 2
C
Met nummer 3
D
Met nummer 4
Slide 20 - Quiz
Met welk nummer zijn de vruchtvliezen aangegeven?
A
Met nummer 1
B
Met nummer 2
C
Met nummer 3
D
Met nummer 4
Slide 21 - Quiz
Met welk nummer is de navelstreng aangegeven?
A
Met nummer 1
B
Met nummer 2
C
Met nummer 3
D
Met nummer 4
Slide 22 - Quiz
Van wie zijn de bloedvaten in de navelstreng?
A
Van het embryo
B
Van de moeder
C
Van beiden
Slide 23 - Quiz
Hoeveel navelstrengslagaders en navelstrengaders zitten er in de navelstreng?
A
1 slagader en 1 ader
B
1 slagader en 2 aders
C
2 slagaders en 1 ader
D
2 slagaders en 2 aders
Slide 24 - Quiz
In de navelstreng zitten twee soorten bloedvaten: de navelstrengader en navelstrengslagader. Waar gaan de voedingsstoffen en zuurstof doorheen?
A
navelstrengslagader
B
navelstrengader
Slide 25 - Quiz
Welke (slag)ader vervoert wat in de navelstreng?
1
2
A zit vast aan de foetus
B is richting de placenta
zuurstof
koolstofdioxide
voedingsstoffen
afvalstoffen
Navelstrengader
Navelstrengslagader
Slide 26 - Drag question
De hoeveelheden zuurstof, koolstofdioxide en glucose in het bloed van een navelstrengader worden vergeleken met die in een navelstrengslagader.
Welke van de volgende stoffen komt of welke komen in het bloed van een navelstrengslagader in hogere concentratie voor dan in het bloed van een navelstrengader?
A
Alleen zuurstof
B
Alleen koolstofdioxide
C
Zuurstof en glucose
D
Koolstofdioxide en glucose
Slide 27 - Quiz
Twee-eiige tweeling
Eeneiige tweeling
Hetzelfde DNA
tweeling is een jongetje en een meisje
Een eicel is bevrucht door twee zaadcellen
1 keer bevruchting
2 keer bevruchting
Slide 28 - Drag question
De placenta, resten van de navelstreng en vruchtvliezen die worden uitgedreven heten:
A
Embryo
B
Bevallen
C
Nageboorte
Slide 29 - Quiz
Wat is de volgordevan een zwangerschap en bevalling?
Innesteling
Embryo
Ontsluiting
Uitdrijving
Nageboorte
Slide 30 - Drag question
Wat gebeurt er tijdens iedere stap van de bevalling?
De baarmoedermond gaat open.
De baby wordt door weeën naar buiten geduwd.
De placenta wordt met vruchtvliezen en de navelstreng naar buiten geduwd.