Verleden tijd ww-en 2 klas 2b panta

verleden tijd van werkwoorden






sterke en zwakke werkwoorden
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

verleden tijd van werkwoorden






sterke en zwakke werkwoorden

Slide 1 - Slide

Tegenwoordige tijd (nu)

Ik fiets naar huis

Khalid fietst naar huis

tegenwoordige tijd: nu, vandaag, altijd:
wij lopen altijd naar school

Slide 2 - Slide

Tegenwoordige tijd

Ik fiets naar huis

Khalid woont  in een mooi huis

Verleden  tijd


Ik fietste naar huis

Khalid woonde  in een mooi huis

(gisteren, vorige week)

Slide 3 - Slide

Hoe maak je een verleden tijd?

1. Regelmatige werkwoorden



2. Onregelmatige werkwoorden


Eerst weten: bij welke groep hoort het werkwoord?

1. wonen, 
fietsen, werken

2. beginnen, gaan, zien, 

Slide 4 - Slide

Hoe maak je een verleden tijd?

1. Regelmatige werkwoorden
volgen de regel:

+-de, + den 
+ -te, +ten






Eerst weten: bij welke groep hoort het werkwoord?

1. wonen, fietsen, werken
Ik woonde
ik fietste 
ik werkte


Slide 5 - Slide

Hoe maak je een verleden tijd?

2. Onregelmatige werkwoorden

(je moet de vormen leren,  uit je hoofd)


Eerst weten: bij welke groep hoort het werkwoord?

2. beginnen, gaan, zien,
ik begon,
ik ging,
ik zocht 

Slide 6 - Slide

Verschillende tijden
Tegenwoordige tijd            -             Ik fiets naar huis.

Verleden tijd                          -             Ik fietste naar huis.

Voltooid tijd                            -             Ik ben naar huis gefietst

Slide 7 - Slide

verleden en voltooide tijd
verschil: voltooid betekent: het is klaar, ik heb het af

Gisteren heb ik een boterham gegeten
Vorige week heb ik een nieuwe broek gekocht

Slide 8 - Slide

(onvoltooid)verleden tijd
Gisteren ging ik naar de supermarkt. Ik wilde witte peper kopen. In de winkel zocht ik naar witte peper en toen zag ik Max lopen, een vriend van mij. Ik praatte een tijdje met hem en wilde toen bij de kassa afrekenen. Helaas, ik kon niet betalen, mijn portemonnee zat niet in mijn zak.
Hij lag nog thuis op tafel!

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

de voltooide tijd
Ik heb gewoond

Ik heb gefietst
Ik heb gemaakt

Hier heb je ook het kofschip nodig om te weten of je een d schrijft of een t

Slide 11 - Slide

de voltooide tijd, van onregelmatige werkwoorden
Ik zie een man
ik heb een man gezien

Wij zoeken een huis
Wij hebben een huis gezocht

Slide 12 - Slide

Een paar regels voor de stam:
hele ww met een lange klinker hebben ook een stam met een lange klinker

maken: lange klinker
maken - en = mak (korte klank)
stam = maak (lange klank)


Slide 13 - Slide

Vul in schudden.
Ik ..... zijn hand gisteren
A
schudde
B
schudden
C
schudte
D
schudten

Slide 14 - Quiz

Vul in antwoorden.
Hij ..... gisteren pas heel laat.
A
antwoordte
B
antwoordde
C
anwoorde
D
antwoordten

Slide 15 - Quiz

Vul in voeden.
Wij ..... gisteren de paarden.
A
voedte
B
voedten
C
voedden
D
voedde

Slide 16 - Quiz

vul in bloeden.
De wonden ..... heel erg
A
bloedde
B
bloedt
C
bloedden
D
bloedte

Slide 17 - Quiz

Wat is de verleden tijd van ik pak ?

Slide 18 - Open question

Wat is de stam van leggen?

Slide 19 - Open question

Wat is de verleden tijd enkelvoud van leggen?

Slide 20 - Open question

Wat is de stam van leven?

Slide 21 - Open question

Wat is de verleden tijd enkelvoud van leven?

Slide 22 - Open question

Wat is de stam van Schudden?

Slide 23 - Open question

Wat is de stam van 'antwoorden'?

Slide 24 - Open question

Wat is de stam van Voeden?

Slide 25 - Open question

vul in antwoorden.
Het vliegtuig ..... gisteren pas heel laat.
A
landt
B
landden
C
landten
D
landde

Slide 26 - Quiz

Sterke werkwoorden






onregelmatige werkwoorden - volgen de regel niet

Slide 27 - Slide

Onregelmatige werkwoorden
Beginnen-begon- ik ben begonnen
Drinken-dronk-Ik heb gedronken
Dwingen-dwong-Ik heb gedwongen
Klinken-klonk-Ik heb geklonken
Schrikken-schrok-Ik ben geschrokken

Slide 28 - Slide

Ik .......... gisteren van de spin(schrikken)

Slide 29 - Open question

Ik .......(drinken, verleden tijd) mijn cola op.

Slide 30 - Open question

Mijn moeder ......(dwingen verleden tijd) mij om mijn eten op te eten.

Slide 31 - Open question