Ecosysteem: Een gemeenschap van levende organismen in combinatie met de niet-levende componenten van hun omgeving, die als een systeem samenwerken. Voedselketen: Een reeks organismen waarbij elk organisme de voedselbron is voor het volgende in de keten. Voedselweb: Een complex netwerk van voedselketens in een ecosysteem waarbij veel soorten organismen betrokken zijn. Autotrofe organismen: Organismen die in staat zijn om energie uit anorganische bronnen om te zetten in organische stoffen die ze als voedsel kunnen gebruiken. Heterotrofe organismen: Organismen die leven van organische stoffen die geproduceerd zijn door andere organismen. Trofisch niveau: De positie van een organisme in de voedselketen, afhankelijk van de manier waarop het zijn energie en voedingsstoffen verkrijgt. Producenten: Autotrofe organismen die de basis vormen van elk voedselweb en de energie van de zon of chemische energie gebruiken om voedsel te maken. Consumenten: Organismen die andere organismen eten om aan hun energie en voedingsstoffen te komen. Herbivoren: Dieren die voornamelijk planten eten. Carnivoren: Dieren die voornamelijk andere dieren eten. Omnivoren: Dieren die zowel planten als dieren eten. Detritivoren: Organismen die leven van dood organisch materiaal. Reducenten: Organismen, zoals bacteriën en schimmels, die organisch materiaal afbreken tot anorganische stoffen. Mineralisatie: Het proces waarbij organisch materiaal wordt afgebroken tot anorganische stoffen, die weer gebruikt kunnen worden door producenten. Ecologische voedselpiramide: Een grafische voorstelling die de kwantitatieve verhoudingen van de verschillende trofische niveaus in een voedselketen laat zien.