Woordsoorten klas 2

H1.3 Lezen
Waar is
de 
GOUDVIS? Wat is dit voor soort woordsoort?
1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H1.3 Lezen
Waar is
de 
GOUDVIS? Wat is dit voor soort woordsoort?

Slide 1 - Slide

Programma

  • Leerdoelen
  • Woordsoorten
  • Zelfstandig werken 
  • Afsluiting

Slide 2 - Slide

Hoe gaat het?
😒🙁😐🙂😃

Slide 3 - Poll

Ik snap de woordsoorten...
Een beetje
voldoende
👌

Slide 4 - Poll

Leerdoelen

Ik kan de volgende woordsoorten benoemen:
  •  lw >> blw en olw                                     
  • bnw
  • znw
  • vz
  • pvnw 
  • bvnw
  • avnw 
  •  vvnw
  • werkwoorden - hww, kww, zww

Slide 5 - Slide


Kies de juiste woordsoort.
Je moet nooit cola drinken bij de computer.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Voorzetsel (vz)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 6 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Je moet nooit cola drinken bij de computer.
A
Bezittelijk voornaamwoord (bvnw)
B
Voorzetsel (vz)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Persoonlijk voornaamwoord (pvnw)

Slide 7 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Ik fiets nog snel even naar de winkel.
A
Bepaald lidwoord (blw)
B
Onbepaald lidwoord (olw)

Slide 8 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Gisteravond heb ik een film gekeken.
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Hulpwerkwoord (hww)

Slide 9 - Quiz

Noteer de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden.
Jullie zullen toch wel jullie mond houden tijdens deze voorstelling?

Slide 10 - Open question


Kies de juiste woordsoort.
Gelukkig mag ik straks weer naar huis.  
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Voorzetsel (vz)

Slide 11 - Quiz

Hoeveel bijvoeglijk naamwoorden (bn) staan er in onderstaande zin?
Ons nieuwe huis is mooi en groot.

Slide 12 - Open question


Ik zoek de betekenis van het woord straks even op
A
Wel een voorzetsel
B
Geen voorzetsel

Slide 13 - Quiz

Hoeveel zelfstandig naamwoorden (zn) staan er in onderstaande zin?
Jip en Janneke hebben een hond die Takkie heet.

Slide 14 - Open question


Kies de juiste woordsoort.
Ik heb veel nagedacht.
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Hulpwerkwoord (hww)

Slide 15 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Deze kok heeft
 loempia’s met verschillende Aziatische smaken bedacht. 
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Hulpwerkwoord (hww)

Slide 16 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Archeologen hebben
 een bijzondere vondst gedaan 
 in het Italiaanse Pompeï
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Hulpwerkwoord (hww)
C
Zelfstandig naamwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 17 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Archeologen hebben
 een bijzondere vondst gedaan 
 in het Italiaanse Pompeï
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Hulpwerkwoord (hww)
C
Zelfstandig naamwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 18 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Archeologen hebben
 een bijzondere vondst gedaan 
 in het Italiaanse Pompeï
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Hulpwerkwoord (hww)
C
Zelfstandig naamwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 19 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Volgens mij word jij beïnvloed door jouw vrienden
A
Pers. voornaamwoord
B
Bez. voornaamwoord

Slide 20 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Volgens mij word jij beïnvloed door jouw vrienden
A
Pers. voornaamwoord
B
Bez. voornaamwoord

Slide 21 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Volgens mij word jij beïnvloed door jouw vrienden
A
Pers. voornaamwoord
B
Bez. voornaamwoord

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Slide

Wat is een wederkerig voornaamwoord?
A
Ons
B
Me
C
Zich
D
Elkaar

Slide 24 - Quiz

Wat is geen wederkerend voornaamwoord?
A
me
B
haar
C
je
D
zich

Slide 25 - Quiz

Wat is het wederkerend voornaamwoord?

Nu moet hij ........... haasten




A
je
B
zich

Slide 26 - Quiz

Wederkerend voornaamwoord

Vergist hij zich nu niet ?
A
Vergist
B
hij
C
zich
D
niet

Slide 27 - Quiz

Elkaar is altijd een wederkerend voornaamwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 28 - Quiz

Wat is het wederkerend voornaamwoord?
Hij verbrandt zich.
A
Hij
B
verbrandt
C
zich

Slide 29 - Quiz

Zij is voorzitter.

Is 'is' in deze zin een koppelwerkwoord?
A
Ja
B
Nee

Slide 30 - Quiz


Wat is GEEN koppelwerkwoord?
A
lijken
B
lopen
C
dunken
D
schijnen

Slide 31 - Quiz

Wat zijn koppelwerkwoorden?
A
zijn, worden, bijten, binden, lopen, schrijven
B
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
C
zijn, worden, blaten, boren, luisteren, scheren
D
zijn, worden, breien, barsten, laten, schaven

Slide 32 - Quiz

Kan 'is' een koppelwerkwoord zijn?
A
Ja
B
Nee

Slide 33 - Quiz

Welke zin heeft geen koppelwerkwoord?
A
Picasso was een schilder.
B
Hij wordt al gebeld.
C
Wij blijven populair.

Slide 34 - Quiz

Hij is altijd heel lief geweest.
Wat is het koppelwerkwoord?
A
is
B
geweest

Slide 35 - Quiz

Hij is ziek geworden.

Wat is het koppelwerkwoord?
A
is
B
geworden

Slide 36 - Quiz

Is 'is' een koppelwerkwoord?
De kermis is begonnen.
A
ja
B
nee

Slide 37 - Quiz

Vind het koppelwerkwoord
A
Hij krijgt niks voor elkaar.
B
Ik hoef je geld niet.
C
Zij bleef zo onzeker.
D
De wond schrijnt verschrikkelijk

Slide 38 - Quiz

Ik ken de koppelwerkwoorden
A
ja
B
nee

Slide 39 - Quiz

Ik ben helemaal klaar voor de toets
😒🙁😐🙂😃

Slide 40 - Poll


Slide 41 - Poll