DFC Financieel plan

Het financieel plan
Begroten moet van tevoren
1 / 17
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Het financieel plan
Begroten moet van tevoren

Slide 1 - Slide

Stel, je begint een bedrijf dat fietsen verkoopt

Wat heb je allemaal nodig? 

Slide 2 - Slide

Voordat je begint: begroting
Exploitatiebegroting: verwachte kosten en opbrengsten van verkoop voor korter dan een jaar

Investeringsbegroting: Verwachting kosten nieuwe gebouwen/ machines/vervoersmiddelen, gaan langer dan een jaar mee

Na afloop: resultatenrekening: kom je uit?

Slide 3 - Slide

Omzet en inkoopwaarde
De omzet = al je verkoopopbrengsten
Ook wel: prijs x afzet

Inkoopwaarde van de omzet = wat je hebt betaald per product om de producten te kunnen verkopen

Slide 4 - Slide

Vaste en variabele kosten
Constante kosten (vaste kosten): Niet afhankelijk van de productie
  • Bijvoorbeeld de huur van de winkel

Variabele kosten: Afhankelijk van de productie
  • Bijvoorbeeld de onderdelen van de fiets


Slide 5 - Slide

Zijn de volgende kosten 
vast of variabel? 

Slide 6 - Slide

Energiekosten
A
Vaste kosten
B
Variabele kosten

Slide 7 - Quiz

Personeelskosten
A
Vaste kosten
B
Variabele kosten

Slide 8 - Quiz

Inkoop reparatiemiddelen
A
Vaste kosten
B
Variabele kosten

Slide 9 - Quiz

Rentelasten over een lening
A
Vaste kosten
B
Variabele kosten

Slide 10 - Quiz

Opbrengsten en ontvangsten
Opbrengsten zijn de verdiensten aan verkoop: die staan op de winst-en-verliesrekening

Ontvangsten zijn daadwerkelijke geldstromen: die staan op de balans

Slide 11 - Slide

Iemand maakt je zomaar geld over. Er is sprake van
A
Opbrengsten
B
Ontvangsten
C
Geen van beide
D
Allebei

Slide 12 - Quiz

Je verkoopt op rekening: de verkoop is al gedaan, maar je hebt je geld nog niet. Er is sprake van
A
Ontvangsten
B
Opbrengsten
C
Geen van beide
D
Allebei

Slide 13 - Quiz

Een fiets wordt verkocht en direct betaald. Er is sprake van
A
Opbrengsten
B
Ontvangsten
C
Geen van beide
D
Allebei

Slide 14 - Quiz

Winst en break-even
Winst = opbrengsten - vaste kosten - variabele kosten

Er bestaat ook een punt waarop geen winst en geen verlies wordt gemaakt: break-evenpunt 

Dan: kosten = opbrengsten

Slide 15 - Slide

Ten slotte: BTW
Over de verkoopprijs heft de overheid belasting: BTW (belasting over de toegevoegde waarde) 


Dat is normaal 21 procent over de verkoopprijs: dus x 1,21
9% bij essentiële producten

Dus een kale prijs van 10 euro zorgt inclusief btw voor 12,10

Slide 16 - Slide

Aan de slag
Verder met het Day for Changeproject
Vul in ieder geval de begroting in
Zorg dat het logboek up to date is

Slide 17 - Slide