Les 4 - Grammatica

Les 4 - Grammatica
Programma:
- Lezen - individueel
- Herhaling "voornaamwoorden" - samen
- Opdrachten - individueel
- Bespreking - samen
- Afsluiting van de les - samen
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Les 4 - Grammatica
Programma:
- Lezen - individueel
- Herhaling "voornaamwoorden" - samen
- Opdrachten - individueel
- Bespreking - samen
- Afsluiting van de les - samen

Slide 1 - Slide

'De' is een...
A
Bepaald lidwoord
B
Onbepaald lidwoord
C
Geen lidwoord

Slide 2 - Quiz

Omschrijf het begrip bijvoeglijk naamwoord naamwoord.

Slide 3 - Open question

Noem een voorzetsel.

Slide 4 - Open question

Persoonlijk voornaamwoord
  • Persoonlijke voornaamwoorden (pers.vnw) verwijzen naar personen. 
  • Woorden die je gebruikt in plaats van 'eigen namen' (dus znw).
  • Maartje wil verkering met Hans.
  • Zij wil verkering met hem.

Slide 5 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
  • Geeft aan van wie iets is;
  • Staat altijd voor een zelfstandig naamwoord.
  • Bezittelijk vnw <> persoonlijk vnw.
  • Bezittelijk staat voor een zelfstandig naamwoord, persoonlijk vnw staat in plaats van een zelfstandig naamwoord.

Slide 6 - Slide

Vragend voornaamwoord
Wie, wat, welk(e), wat voor (een)

LEREN!!!!!!

Slide 7 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
  • Een aanwijzend voornaamwoord wijst iets aan.
  • Aanwijzend voornaamwoorden zijn: deze, die, dit, dat, zulk(e), zo'n en dergelijk(e).


Slide 8 - Slide

Dat geweldige nieuwe Ajax-shirt is van mij. 'Mij' is een...
A
Bezittelijk voornaamwoord
B
Aanwijzend voornaamwoord
C
Persoonlijk voornaamwoord
D
Vragend voornaamwoord

Slide 9 - Quiz

Dat geweldige nieuwe Ajax-shirt is van mij. 'Van' is een...
A
Voorzetsel
B
Bepaald lidwoord
C
Aanwijzend voornaamwoord
D
Zelfstandig naamwoord

Slide 10 - Quiz

Dat geweldige nieuwe Ajax-shirt is van mij. 'Dat' is een...
A
Bepaald lidwoord
B
Onbepaald lidwoord
C
Zelfstandig naamwoord
D
Aanwijzend voornaamwoord

Slide 11 - Quiz

Werken aan opdrachten
  • In stilte;
  • 12 minuten de tijd;
  • Daarna in rap tempo bespreken.

Slide 12 - Slide