Met een aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw) wijs je iets aan.
Dit zijn de aanwijzende voornaamwoorden: deze, die, dit, dat, zulk(e), zo’n, dergelijk(e).
Deze tram gaat naar het voetbalstadion.
Dat meisje kan goed zingen.
Kun jij lopen op zulke hakken?
Een aanwijzend voornaamwoord staat vaak voor een zelfstandig naamwoord, maar het kan ook apart staan. Je kunt het zelfstandig naamwoord er dan wel achter denken. Bijvoorbeeld:
Dit paard luistert veel beter dan dat (paard).
Een aanwijzend voornaamwoord kan ook naar een zin verwijzen.
Morgen gaan we picknicken. Dat vind ik altijd heel leuk.