14.2 Voedsel produceren

14.2 Voedsel produceren
1 / 22
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

14.2 Voedsel produceren

Slide 1 - Slide

Welkom! Ga lekker zitten en zorg dat je startklaar bent!
Ben je startklaar?
- telefoon in de telefoontas
- jas aan de kapstok of in je kluis
- tas van tafel
- kauwgom uit
- spullen voor je

Log in in LessonUp!
Ben je ingelogd?
Super! Draai je laptop om.

Slide 2 - Slide

14.2 Voedsel produceren

Slide 3 - Slide

14 Duurzaam leven
14.2 Voedsel produceren
  • Welkom!
  • Leerdoelen
  • Uitleg
  • Zelfstandig werken
  • Afsluiten




Leerdoelen
Je kunt de verschillende soorten boerenbedrijven opnoemen.

Je kunt uitleggen op welke manieren boeren veel voedsel kunnen produceren.

Je kunt beschrijven welke gevolgen de akkerbouw en veeteelt kunnen hebben voor de omgeving.

Je kunt uitleggen welke regels nadelige gevolgen proberen te voorkomen.





Slide 4 - Slide

Wie maken ons voedsel?
Akkerbouwers: voedingsgewassen op grote schaal (aardappelen, mais, graan)
Tuinbouwers: groente en fruit
Veehouders: Veeteelt (vlees, melk, eieren, wol)

Meer dan de helft van het opp van NL wordt gebruikt voor voedselproductie

Slide 5 - Slide

Vroeger
Gemengd bedrijf = akkerbouw en veeteelt samen op één bedrijft
- gesloten kringloop

Dat is veranderd door:
  • meer inwoners
  • meer export

Slide 6 - Slide

Moderne agrarische bedrijven
1. Veel van hetzelfde produceren
   - monocultuur = veel van hetzelfde op één stuk grond.
   - intensieve veehouderij/bio-industie = zo veel mogelijk van dezelfde dieren binnen de beschikbare ruimte.

2. Opbrengst verhogen
   - mest (extra mineralen)
   - krachtvoer (extra mineralen en eiwitten)

Slide 7 - Slide

gebrek aan mineralen = lagere opbrengst

Slide 8 - Slide

Moderne agrarische bedrijven
3. Ziekte en schade voorkomen
   - plaag = organismen die ziekte/schade veroorzaken
   - gewasbeschermingsmiddelen
   - goede hygiëne

4. Supergewassen en supervee telen
   - veredelen = kruisen van gewassen om betere eigenschappen te krijgen
   - fokken = het kruisen van rassen van dieren



Slide 9 - Slide

Regels voor boeren
Strenge wetten en regels voor boeren:

  1. Regels voor de mestproductie en bemesting
  2. Regels voor gewasbeschermingsmiddelen
  3. Regels voor het welzijn van dieren

Slide 10 - Slide

1. Regels voor de mestproductie en bemesting
Mestoverschot = als er meer mest wordt geproduceerd dan er nodig is voor akkers
Overbemesting = als er te veel mest over het land wordt verspreid.

Eutrofiëring/vermesting = te veel mineralen in de bodem en het opp water
  • Waterbloei = snelle groei van algen en kroos

Slide 11 - Slide

1. Regels voor de mestproductie en bemesting
Verzuring

Ammoniak = een stinkend gas dat vrijkomt uit dierlijke mest; wordt in de bodem en lucht omgezet in salpeterzuur, dat de bodem verzuurt

Mineralenboekhouding
Mestinjectie

Slide 12 - Slide

2. Regels voor gewasbeschermingsmiddelen
Regels:
  • Selectief: ze doden zo veel mogelijk alleen de plaagorganismen.
  • Biologisch afbreekbaar: bacteriën en schimmels kunnen het middel afbreken.

Gifophoping = toename van de hoeveelheid gifstoffen in een voedselketen

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

3. Regels voor het welzijn van dieren
Zo veel mogelijk natuurlijk gedrag

Eisen voor dierenwelzijn zijn bijvoorbeeld:
Minimale hoeveelheid licht en ruime

Slide 15 - Slide

Quiz!
30n seconden per vraag

Slide 16 - Slide

Wat is een monocultuur ?
A
Na het oogsten wordt hetzelfde gewas verbouwd
B
Als het land opnieuw wordt ingedeeld
C
Dat er iedere keer na het oogsten een ander gewas verbouwd word op een stuk land
D
Zowel akkerbouw als veeteelt op één stuk grond

Slide 17 - Quiz

Waarom moet een boer op het land mesten?
A
Omdat het duur is zijn koeienmest te laten ophalen
B
Omdat mest door mestkevers wordt gegeten en die maken nieuwe planten
C
Omdat dit een lekker smaak geeft aan zijn producten
D
Er ontstaan geen mineralen omdat plantenmateriaal wordt verwijderd bij de oogst

Slide 18 - Quiz

Wat is een voorbeeld van de bio-industrie
A
Op een boerderij kippen varkens en koeien houden
B
Een kleine boerderij hebben
C
Een grote boerderij met veel verschillende dieren
D
Een grote boerderij met veel dezelfde dieren

Slide 19 - Quiz

Welke regels zijn er voor gewasbeschermingsmiddelen?
A
Het moet selectief en biologisch afbreekbaar zijn
B
Het moet niet selectief en biologisch afbreekbaar zijn
C
Het moet selectief en niet biologisch afbreekbaar
D
Het moet niet selectief en niet biologisch afbreekbaar zijn

Slide 20 - Quiz

Wat?
Maken: 14.2 opdr. 4, 5, 7-11, 13-16, 18, 20
Hoe?
In je (online) boek. Keuze: fluisterend overleggen
Hulp?
Steek je hand op. Je mag zacht overleggen met je buurman/buurvrouw.
Tijd?
15 minuten
Klaar?
Goedzo! Kijk je antwoorden na. Maak een samenvatting van 14.1
Opbrengst
Het huiswerk voor volgende les is af! Laat het zien aan je docent. Je hebt nu wat tijd over om met een ander vak aan de slag te gaan.

Slide 21 - Slide

Afsluiten
  • Je kunt uitleggen hoe behoeften en gedrag van mensen de omgeving beïnvloeden.

  • Je kunt uitleggen wat de ecologische voetafdruk is.

  • Je kunt uitleggen waarom kringlopen belangrijk zijn voor een duurzaam leven.



Klassikaal bespreken






Wachten met opruimen!
Blijf zitten tot de bel gaat
Vergeet straks je stoel niet aan te schuiven

Slide 22 - Slide