Vraag en Aanbod (4e) H2. Elasticiteiten

Week 40 (vanaf 30 september) 
Hoofdstuk 2. Elasticiteiten
  • actualiteit (belastingvoordeel elektrisch rijden)
  • herhaling vorige les (de markt)
  • leerdoelen (prijselasticiteit van de vraag)
  • instructie (prijselasticiteit van de vraag)
  • maakwerk: 2.1 t/m 2.12
1 / 45
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Week 40 (vanaf 30 september) 
Hoofdstuk 2. Elasticiteiten
  • actualiteit (belastingvoordeel elektrisch rijden)
  • herhaling vorige les (de markt)
  • leerdoelen (prijselasticiteit van de vraag)
  • instructie (prijselasticiteit van de vraag)
  • maakwerk: 2.1 t/m 2.12

Slide 1 - Slide

Herhaling vorige les (de markt)
  • Maximale betalingsbereidheid = € 50


  • Consumentensurplus = 30 x € 25 / 2 = € 375


  • Evenwichtsprijs = € 25

  • Producentensurplus = 30 x € 15 / 2 = € 225

  • Minimale verkoopbereidheid = € 10

Slide 2 - Slide

Opdracht 1.12 (pagina 11)
a. Teken de vraaglijn (Qv = -2P + 200) en de aanbodlijn (Qa = P - 10).
  • Qv-lijn tussen de punten (200, 0) en (0, 100) 
  • Qa-lijn tussen de punten (0, 10) en (90, 100)
b. Bij welke prijs zijn vraag en aanbod in evenwicht? En bij hoeveel spijkerbroeken?
  • Qv = Qa  => -2P + 200 = P - 10 => -3P = -210 => P = 70
  • Qv = -2 x 70 + 200 = 60 x 10.000 = 60.000 spijkerbroeken
c. Hoeveel bedraagt de minimale leveringsbereidheid van de aanbieders?
  • de minimale leveringsbereidheid = € 10 (start Qa-lijn)
d. Hoeveel bedraagt de maximale betalingsbereidheid van de vragers?
  • de maximale betalingsbereidheid = € 100 (start Qv-lijn)
e. Hoeveel spijkerbroeken worden er meer gevraagd dan aangeboden bij een prijs van € 50?
  • bij P = 50 geldt: Qv = 1.000.000 en Qa = 400.000
  • er worden 600.000 meer spijkerbroeken gevraagd dan aangeboden

Slide 3 - Slide

17. Op de markt voor een grondstof zijn de vraag- en aanbodfunctie gegeven.
Qv = -P + 900 (Q is de hoeveelheid × 1 miljoen kg.)
Qa = 3P – 100 (P is de prijs in eurocenten per kg.)

Bereken het verschil tussen de maximale betalingsbereidheid en de minimale leveringsbereidheid.
A
€ 2
B
€ 8
C
€ 8,67
D
€ 3,75

Slide 4 - Quiz

13. Op de markt voor een product zijn de vraag- en aanbodfunctie gegeven.
Qv = -2P + 750 (Q is de hoeveelheid × 1 miljoen kg.)
Qa = 3P – 250 (P is de prijs in eurocenten per kg.)

Bereken de evenwichtshoeveelheid.
A
200 miljoen kg.
B
350 miljoen kg.
C
702 miljoen kg.
D
890 miljoen kg.

Slide 5 - Quiz

20. Op de markt voor een product gelden de volgende vraag- en aanbodfunctie:
Qv = -1/2 P + 50 (Q is de hoeveelheid in stuks)
Qa = 3/4 P – 40 (P is de prijs in euro’s per stuk)

Bij een prijs van € 60 ...
A
is er een aanbodoverschot van 15.
B
bedraagt de omzet € 1.200.
C
is er een vraagoverschot van 15.
D
bedraagt de omzet € 1.008.

Slide 6 - Quiz

30. De vraaglijn van een product verschuift in een jaar evenwijdig naar links.

Een mogelijke oorzaak van deze verschuiving is ...
A
een prijsstijging van een complementair goed.
B
een inkomensstijging bij de vragers.
C
een daling van de grondstofprijzen voor de producenten.
D
een afname van het aantal producenten.

Slide 7 - Quiz

Leerdoelen H2. Elasticiteiten
  • Ik kan de eerste 3 begrippen op pagina 39 omschrijven (zie LWEO). 
  • Ik kan het vraaggedrag van consumenten bij prijsveranderingen aantonen.
  • Ik kan de prijselasticiteit van de vraag berekenen en interpreteren.
  • Ik kan afleiden of er sprake is van een elastische vraag of een inelastische vraag.
  • Ik kan het verband analyseren tussen prijsveranderingen, de prijselasticiteit en de omzet.


























Slide 8 - Slide

Elasticiteiten
Een elasticiteit is een vermenigvuldigingsgetal dat aangeeft hoe sterk de relatie tussen twee relatieve veranderingen is. 

Met een elasticiteit kun je bijvoorbeeld met
één getal beschrijven hoe sterk de vraag
reageert op een prijsverandering. We
gaan 3 elasticiteiten behandelen:
  1. prijselasticiteit (deze les)
  2. kruislingse elasticiteit (volgende les)
  3. inkomenselasticiteit (volgende les)


Slide 9 - Slide

Prijselasticiteit van de vraag (Ev)

Slide 10 - Slide

Prijselasticiteit van de vraag (Ev)


Ev = %Δq / %Δp
waarbij %Δ = (nieuw - oud) / oud
PrijsElasticiteitVanDeVraag(Ev)=ProcentueleVeranderingPrijsProcentueleVeranderingGevraagdeHoeveelheid

Slide 11 - Slide

Oefening (Ev)
Stel, de prijs daalt met 10% en de vraag stijgt vervolgens met 25%.
Is de vraag elastisch of inelastisch?
  • de vraag stijgt procentueel meer dan de prijs procentueel daalt
  • de vraag reageert relatief sterk op de prijsverandering, dus een elastische vraag
  • Ev = %Δq / %Δp  = 25% / -10% = -2.5
  • teller is groter dan de noemer, relatief elastische vraag als Ev < -1 


Slide 12 - Slide

Prijselasticiteit en omzet
volkomen inelastische vraag


relatief inelastische vraag

-

relatief elastische vraag


-

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Maakwerk deze week
  • wat: 2.1 t/m 2.12 in je schrift
  • hoe: fluisterend overleg met buurman / buurvrouw mag
  • hulp: buurman / buurvrouw of steek je vinger op
  • tijd: tot 5 minuten voor einde les
  • uitkomst: zo ver mogelijk
  • klaar: ga verder met 2.13 t/m 2.16

Slide 15 - Slide

Week 40 (vanaf 30 september) 
Hoofdstuk 2. Elasticiteiten
  • actualiteit
  • herhaling vorige les (prijselasticiteit van de vraag)
  • leerdoelen (kruislingse prijs- en inkomenselasticiteit)
  • instructie (kruislingse prijs- en inkomenselasticiteit)
  • maakwerk: 2.13 t/m 2.19

Slide 16 - Slide

Elasticiteiten
Een elasticiteit is een vermenigvuldigingsgetal dat aangeeft hoe sterk de relatie tussen twee relatieve veranderingen is. 

Met een elasticiteit kun je bijvoorbeeld met
één getal beschrijven hoe sterk de vraag
reageert op een prijsverandering. We
gaan 3 elasticiteiten behandelen:
  1. prijselasticiteit (deze les)
  2. kruislingse elasticiteit (volgende les)
  3. inkomenselasticiteit (volgende les)


Slide 17 - Slide

Herhaling vorige les (Ev)

Slide 18 - Slide

Prijselasticiteit en omzet
volkomen inelastische vraag


relatief inelastische vraag

-

relatief elastische vraag


-

Slide 19 - Slide

Oefening (Ev)
Collectieve vraag naar de PlayStation 5: qv = -0,06p + 90 (qv in 1.000 stuks en p in euro’s)
Bereken de prijselasticiteit als de prijs van de PlayStation 5 wordt verlaagd van € 900 naar € 800.
Stap 1: met hoeveel % daalt de prijs (p)?
  • prijs (p) van € 900 naar € 800 = (800 - 900) / 900 = -11,11%
Stap 2: met hoeveel % verandert dan de vraag (qv)?
  • qv (oud) = -0,06 * 900 + 90 = 36
  • qv(nieuw) = -0,06 * 800 + 90 = 42
  • vraag (q) van 36 naar 42 = (42 - 36) / 36 = +16,67%
Stap 3: invullen in formule prijselasticiteit (Ev)
  • Ev = %Δq / %Δ p = +16,67 / -11,11 = - 1.5


Slide 20 - Slide

Oefening (Ev)
Collectieve vraag naar de PlayStation 5: qv = -0,06p + 90 (qv in 1.000 stuks en p in euro’s)
Bereken de prijselasticiteit als de prijs van de PlayStation 5 wordt verlaagd van € 900 naar € 800.

Is de vraag bij een prijs van € 900 elastisch of inelastisch?
  • Ev = - 1.5 dus een elastische vraag bij een prijs van € 900

Is de omzet door de prijsverlaging gedaald of gestegen?
  • omzet (oud) = € 900 x 36 = € 32.400
  • omzet (nieuw) = € 800 x 42 = € 33.600
  • dus de omzet is gestegen door de prijsverlaging


Slide 21 - Slide

De prijselasticiteit van de vraag naar een goed is (bij een bepaalde prijs) -0,5.

Dit betekent dat...
A
als de prijs 10% daalt, de gevraagde hoeveelheid 5% stijgt
B
als de prijs 10% stijgt, de gevraagde hoeveelheid 5% stijgt
C
als de prijs € 10 daalt, de gevraagde hoeveelheid 5 stijgt
D
als de gevraagde hoeveelheid 10% moet stijgen, de prijs 5% moet dalen

Slide 22 - Quiz

De autokosten per kilometer bedragen € 0,25. De overheid overweegt een kilometerheffing in voeren van € 0,02 per kilometer waardoor volgens onderzoek het aantal gereden kilometers zal dalen van 4 naar 3,9 miljoen.

Bereken de prijselasticiteit van deze overheidsmaatregel.
A
-5
B
-0,3125
C
-0,25
D
0,2575

Slide 23 - Quiz

Wat kun je bij deze overheidsmaatregel zeggen over de prijselasticiteit van de vraag naar autokilometers?
A
volkomen elastisch
B
relatief elastisch
C
relatief inelastisch
D
volkomen inelastisch

Slide 24 - Quiz

Als de prijselasticiteit van de vraag naar benzine elastisch is dan...
A
leidt een prijsdaling tot een stijging van de omzet.
B
leidt een prijsdaling tot een daling van de omzet.
C
leidt een prijsstijging tot een stijging van de omzet.
D
leidt een prijsstijging tot een stijging van de vraag.

Slide 25 - Quiz

Het basistarief dat taxi's bij hun klanten in rekening mogen brengen, wordt aangepast.

In welk geval leidt de aanpassing tot een stijging van de omzet?
A
bij een verhoging van het tarief bij een prijselastische vraag
B
bij een verhoging van het tarief bij een prijsinelastische vraag
C
bij een verlaging van het tarief bij een prijsinelastische vraag
D
in geen van de genoemde gevallen

Slide 26 - Quiz

Leerdoelen H2. Elasticiteiten
  • Ik kan de 9 begrippen op pagina 39 omschrijven (zie LWEO). 
  • Ik kan het vraaggedrag van consumenten bij prijsveranderingen aantonen.
  • Ik kan de prijselasticiteit van de vraag berekenen en interpreteren.
  • Ik kan afleiden of er sprake is van een prijselastische vraag of een prijsinelastische vraag.
  • Ik kan het verband analyseren tussen prijsveranderingen, de prijselasticiteit en de omzet.
  • Ik kan verbanden leggen tussen procentuele veranderingen van omzet, prijs en afzet en er mee kunnen rekenen met behulp van indexcijfers.
  • Ik kan uitleggen dat de mate waarin de vraag reageert op prijsveranderingen bepaald wordt door de aanwezigheid van substitutiegoederen, de termijn en het soort goed.
  • Ik kan het verband uitleggen tussen de steilheid van de vraaglijn en de hoogte van de prijselasticiteit van de vraag.


























Slide 27 - Slide

Leerdoelen H2. Elasticiteiten
  • Ik kan de kruislingse prijselasticiteit van de vraag berekenen en interpreteren.
  • Ik kan uitleggen dat het teken van de kruislingse prijselasticiteit van de vraag bij substitutiegoederen positief is en bij complementaire goederen negatief is.
  • Ik kan de inkomenselasticiteit van de vraag berekenen en interpreteren.
  • Ik kan voorbeelden geven van normale goederen (luxe goederen en primaire goederen) en inferieure goederen en de relatie aantonen tussen de aard van deze goederen en de hoogte van de inkomenselasticiteit.


























Slide 28 - Slide

Kruislingse elasticiteit (Ek)


Ek = %Δq(a) / %Δp(b)
waarbij %Δ = (nieuw - oud) / oud
KruislingsePrijsElasticiteitVanDeVraag(Ek)=ProcentueleVeranderingPrijsBProcentueleVeranderingGevraagdeHoeveelheidA

Slide 29 - Slide

Oefenopgave (Ek)
De huurwoningmarkt bestaat uit twee typen woningen: relatief goedkope huurwoningen van woningbouwcorporaties en duurdere particuliere huurwoningen. Gegeven is de volgende vraagfunctie: Qv = -6Pw + 0,5Pp + 6.000 waarbij:
Pw = gemiddelde huurprijs van huizen van woningbouwcorporaties in euro’s;
Pp = gemiddelde huurprijs van huizen in de particuliere sector in euro’s;
Qv = aantal gevraagde goedkope huurwoningen (× 1.000).



1. Leg uit hoe je aan de gegeven vraagfunctie kunt zien dat het de vraagfunctie van goedkope huurwoningen betreft.
  • dat is te zien aan -6Pw: de vraag is negatief afhankelijk van de prijs van goedkope huurwoningen van woningcorporaties
  • dat is te zien aan +0,5Pp: de vraag is positief afhankelijk van de prijs van duurdere huurwoningen


Slide 30 - Slide

Oefenopgave (Ek)
De huurwoningmarkt bestaat uit twee typen woningen: relatief goedkope huurwoningen van woningbouwcorporaties en duurdere particuliere huurwoningen. Gegeven is de volgende vraagfunctie: Qv = -6Pw + 0,5Pp + 6.000 waarbij;
Pw = gemiddelde huurprijs van huizen van woningbouwcorporaties in euro’s;
Pp = gemiddelde huurprijs van huizen in de particuliere sector in euro’s;
Qv = aantal gevraagde goedkope huurwoningen (× 1.000).

In de uitgangssituatie bedragen de prijzen Pw = € 500 en Pp = € 800.

2. Bereken de prijselasticiteit van de vraag naar goedkope huurwoningen bij de gegeven prijzen.
  • Qv = -6Pw + 0,5Pp + 6.000 → Qv = -6 × 500 + 0,5 × 800 + 6.000 = 3.400.
  • Verzin zelf een nieuwe Pw, bijvoorbeeld Pw = € 600 (+ 20%) → Qv = -6 × 600 + 0,5 × 800 + 6.000 = 2.800.
  • Qv daalt met (2.800 – 3.400) / 3.400) × 100% = -17,6%.
  • Ev = %ΔQw / %ΔPw = -17,6% / 20% = -0,88.


Slide 31 - Slide

Oefenopgave (Ek)
De huurwoningmarkt bestaat uit twee typen woningen: relatief goedkope huurwoningen van woningbouwcorporaties en duurdere particuliere huurwoningen. Gegeven is de volgende vraagfunctie: Qv = -6Pw + 0,5Pp + 6.000;
Pw = gemiddelde huurprijs van huizen van woningbouwcorporaties in euro’s;
Pp = gemiddelde huurprijs van huizen in de particuliere sector in euro’s;
Qv = aantal gevraagde goedkope huurwoningen (× 1.000).

In de uitgangssituatie bedragen de prijzen Pw = € 500 en Pp = € 800.

3. Bereken de kruislingse prijselasticiteit van de vraag naar goedkope huurwoningen ten opzichte van de prijs van duurdere huurwoningen bij de gegeven prijzen.
  • Verzin zelf een nieuwe Pp, bijvoorbeeld Pp = € 1.000 (+ 25%) → Qv = -6 × 500 + 0,5 × 1.000 + 6.000 = 3.500.
  • Qv stijgt met (3.500 – 3.400) / 3.400 × 100% = 2,9%.
  • Ek = %ΔQv / %ΔPp = 2,9% / 25% = 0,12.


Slide 32 - Slide

Inkomenselasticiteit (Ey)


Ey = %Δq / %Δy
waarbij %Δ = (nieuw - oud) / oud
InkomensElasticiteitVanDeVraag(Ey)=ProcentueleVeranderingInkomenProcentueleVeranderingGevraagdeHoeveelheid

Slide 33 - Slide

Oefenopgave (Ey)
De vraagfunctie van elektrische fietsen in een land luidt als volgt: Qv = -0,5P + 0,75Y + 800 waarbij
 - Qv = aantal gevraagde elektrische fietsen (× 1.000)
 - P = prijs per elektrische fiets in euro’s en Y = het nationaal inkomen van het land in miljarden euro’s per jaar.

In de uitgangssituatie is de prijs van een elektrische fiets € 1.500 en is het nationaal inkomen € 800 miljard.
1. Bereken de inkomenselasticiteit van de vraag naar elektrische fietsen in de uitgangssituatie.
  • Oude Y = € 800 miljard → Oude Qv = −0,5 × 1.500 + 0,75 × 800 + 800 = 650 (× 1.000)
  • Nieuwe Y = € 880 miljard (bijvoorbeeld) → Nieuwe Qv = −0,5 × 1.500 + 0,75 × 880 + 800 = 710 (× 1.000)
  • %∆Qv = (710 – 650) / 650 × 100% = 9,2%.
  • %∆Y = (880 – 800) / 800 × 100% = 10%.
  • Ey = %∆Qv / %∆Y = 9,2% / 10% = 0,92
2. Is een elektrische fiets in dit land een primair goed, een luxe goed of een inferieur goed? 
  • Een primair goed, 0 < Ey < 1 en dat wijst op een primair goed, want daarbij ligt Ey tussen 0 en 1.






Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Als het inkomen met 10% stijgt en de vraag naar product X met 15% stijgt, dan is er sprake van een...
A
inferieur goed
B
primair goed
C
luxe goed
D
abnormaal goed

Slide 36 - Quiz

66. Gegeven de vraagfunctie Qv = -50P + 0,02Y + 80.
Op dit moment geldt P = 8 en Y = 25.000.
Als het inkomen stijgt, daalt de prijselasticiteit van de vraag.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 37 - Quiz

68. Als het gemiddeld besteedbaar inkomen in Nederland stijgt van € 25.000 naar € 30.000, stijgt de vraag naar smartphones met een kwart.

De inkomenselasticiteit van de vraag naar smartphones is dan ...

A
0,8
B
0,96
C
1,04
D
1,25

Slide 38 - Quiz

Maakwerk deze week
  • wat: 2.13 t/m 2.19 in je schrift
  • hoe: fluisterend overleg met buurman / buurvrouw mag
  • hulp: buurman / buurvrouw of steek je vinger op
  • tijd: tot 5 minuten voor einde les
  • uitkomst: zo ver mogelijk
  • klaar: ga verder met paragraaf 2.4 Transfer en
       paragraaf 2.5 Zelftest

Slide 39 - Slide

Opdracht 2.6 (Ev)
Gegeven de volgende vraagfunctie: Qv = -5P + 1000 met Qv in stuks en P in € per stuk.
a. Vul kolom (2) van de tabel in.
  • Qv(50) = -5 x 50 + 1000 = 750
  • Qv(100) = -5 x 100 + 1000 = 500
  • Qv(150) = -5 x 50 + 1000 = 250
b. Teken de collectieve vraaglijn.

Slide 40 - Slide

Opdracht 2.6 (Ev)
Gegeven de volgende vraagfunctie: Qv = -5P + 1000 met Qv in stuks en P in € per stuk.
c. Vul kolom (3) van de tabel in.
  • Qv(50) = 750 en Qv(60) = 700 -> Ev = ((700 - 750) / 750) / ((60 - 50) / 50) = -0,33
  • Qv(100) = 500 en Qv(110) = 450 -> Ev = ((450 - 500) / 500) / ((110 - 100) / 100) = -1
  • Qv(150) = 250  en Qv(160) = 200-> Ev = ((200 - 250) / 250) / ((160 - 150) / 150) = -3
d. Geef in figuur 2.2 aan welk deel van de collectieve vraaglijn een prijselastische vraag weergeeft en welk deel een prijsinelastische vraag.
e. In het midden van de vraaglijn is de Ev altijd precies -1. Leg m.b.v. de Ev uit dat de hoogste omzet altijd in het midden van de vraaglijn wordt behaald.
  • Bij Ev = -1 kan de omzet niet meer verhoogd worden door een prijsstijging of -daling.

Slide 41 - Slide

Opdracht 2.16 (Ek)
Gegeven de volgende vraagfunctie: Qvs = -5Ps + 10Pg + 160 met Qvs = gevraagde hoeveelheid spijkerbroeken, Ps = prijs spijkerbroek en Pg = prijs gewone broek
Gegeven is Ps = € 70 en Pg = € 80
a. Bereken de Ev naar spijkerbroeken als de prijs van spijkerbroeken stijgt naar € 77.
  • Qv(oud) = -5 x 70 + 10 x 80 + 160 = 610
  • Qv(nieuw) = -5 x 77 + 10 x 80 + 160 = 575
  • Ev = %Δq / %Δp = ((575 - 610) / 610) / (77 - 70)/ 70) = -5,7% / 10% = - 0,57
b. Hoe kan de gegeven vraagfunctie van spijkerbroeken afgeleid worden dat een gewone broek een substitutiegoed is van een spijkerbroek.

Slide 42 - Slide

Opdracht 2.16 (Ek)
Gegeven de volgende vraagfunctie: Qvs = -5Ps + 10Pg + 160 met Qvs = gevraagde hoeveelheid spijkerbroeken, Ps = prijs spijkerbroek en Pg = prijs gewone broek
Gegeven is Ps = € 70 en Pg = € 80
c. Bereken de Ek naar spijkerbroeken als alleen de prijs van gewone broeken met 5% stijgt.
  • Qv(oud) = -5 x 70 + 10 x 80 + 160 = 610
  • Qv(nieuw) = -5 x 70 + 10 x 84 + 160 = 650
  • Ek = %Δq / %Δp = ((650 - 610) / 610) / 5% = 6,6% / 5% = 1,3

Slide 43 - Slide

Opdracht 2.16 (Ek)
Gegeven de volgende vraagfunctie: Qvs = -5Ps + 10Pg + 160 met Qvs = gevraagde hoeveelheid spijkerbroeken, Ps = prijs spijkerbroek en Pg = prijs gewone broek
Gegeven is Ps = € 70 en Pg = € 80
Voor gewone broeken zijn de volgende gegevens bekend: Ep = -0,8 en Ek = 2.2.
d. Bereken met hoeveel % de omzet van gewone broeken verandert als de prijzen
van beide broeken met 10% stijgen.
  • effect stijging gewone broeken %ΔQ = -0,8 x 10% = -8%
  • effect stijging spijkerbroeken %ΔQ = 2,2 x 10% = 22%
  • index afzet = (92 * 122) / 100 = 112,2
  • index omzet = (index prijs x index afzet) / 100 = (110 x 112,2) / 100 = 123,4 dus 23,4%


Slide 44 - Slide

Opdracht 2.19 (Ey)
De vraag naar product A hangt af van de hoogte van het inkomen: Qv = 0,002Y - 50 met Qv = vraag naar product A en Y = inkomen in euro's. In de uitgangssituatie is het inkomen € 30.000.
a. Bereken het drempelinkomen.
  • Qv = 0  -> 0,002Y - 50 = 0 -> Y = € 25.000
b. Bereken de Ey als het inkomen stijgt met € 3.000.
  • Qv(oud) = 0,002 x € 30.000 - 50 = 10
  • Qv(nieuw) = 0,002 x € 33.000 - 50 = 16
  • Ey = %Δq / %Δy = ((16 - 10) / 10) / ((33.000 - 30.000) / 30.000) = 60% / 10% = 6
c. Wat voor soort goed is product A?
  • Ey > 1 -> product A is een luxe goed

Slide 45 - Slide