1. verhoging: 37,5 °C tot 38 °C
Koorts: tussen 38 °C en 41 °C
hyperthermie: hoger dan 41 °C. Veel processen in het lichaam werken dan niet goed meer, waardoor een levensbedreigende situatie kan ontstaan;
Onderkoeling: lager dan 35 °C. Dit kan voorkomen bij onderkoeling bij alcoholisten, bij verwarde zorgvragers, bij oudere zorgvragers, bij pasgeborenen en door verdrinking en bevriezing.
We spreken van ondertemp. als de temp lager is dan 36°C
2. Door:
Omgevingsfactoren
Menstruatiecyclus
Tijdstip van de dag
Huidoppervlakte
Lichaamsactiviteit
Kinderen: naarmate ze kleiner zijn, relatief groter huidoppervlakte. Hoe kleiner hoe sneller ze afkoelen.
Koorts kan optreden bij verschillende lichamelijke aandoeningen, bijvoorbeeld:
infectieziekten;
ontstekingsprocessen;
uitdroging;
hersenaandoeningen;
wonden;
trombose;
verhoogde schildklierwerking.
De lichaamstemperatuur kan door verschillende oorzaken toenemen:
•Het lichaam is niet in staat alle geproduceerde warmte kwijt te raken (bij mensen die sporten op een klamme dag; bij actieve, dik geklede kinderen; en bij mensen die onder veel dekens slapen).
•Door ziekte loopt de temperatuur gemakkelijk op. Geringe activiteit en emoties leiden al tot een temperatuurstijging. Dit komt vaak voor in de herstelfase van infectieziekten. De temperatuurwisseling is dan meer dan 1 °C.
•Het temperatuurregulatiecentrum (in hypothalamus in de hersenen) is hoger afgesteld. Dit gebeurt door stoffen die bij een ontstekingsproces door de witte bloedcellen worden aangemaakt. Ook grote hoeveelheden bloedafbraakproducten of stoffen uit gezwellen kunnen het temperatuurregulatiecentrum in de hersenen beïnvloeden. Verder kan de temperatuur stijgen na een hersenbloeding, een hersenschudding of door sommige medicijnen.
3. Fase 1: in deze fase wordt de huid bleek en droog en ontstaat er soms kippenvel (als temp snel stijgt). De zorgvrager klaagt over kou en voelt zich ziek.
Fase 2: het lichaam heeft de ‘gewenste’, hoge temperatuur bereikt. De huid is dan tijdelijk rood en droog. De zorgvrager voelt erg warm aan en moet zijn warmte kwijt.
Fase 3: als de zorgvrager aan de beterende hand is, zal in deze fase de temperatuur gaan dalen. Het lichaam moet dan veel extra warmte kwijtraken
4. F1: koude stadium. De zorgvrager rilt van de kou, ligt te klappertanden en te schudden in bed. Als verpleegkundige pas je warmte toe, met een extra deken of een kruik.
F2: Warmtestadium. Er is sprake van een acute temperatuurstijging. De zorgvrager is onrustig en angstig. Als verpleegkundige stel je de zorgvrager gerust en voorkom je extra temperatuurstijging door de materialen om warmte toe te passen, weer te verwijderen.
F3. Transpiratiestadium. De zorgvrager gaat sterk transpireren, waarbij de lichaamstemperatuur daalt. De zorgvrager heeft een bleke gelaatskleur, een snelle pols en het klamme zweet staat op zijn voorhoofd. Als verpleegkundige zorg je er in deze fase voor dat de zorgvrager droge kleding en beddengoed heeft, voldoende drinkt, omgevingstemp tussen 16-18 °C, mondverzorging