HAVO2 1efgh + 2abcd

HAVO2 1efgh + 2abcd
Overhoren voor de toetsweek
1 / 33
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

HAVO2 1efgh + 2abcd
Overhoren voor de toetsweek

Slide 1 - Slide

Vocabulaire 
Kies het juiste antwoord.

Slide 2 - Slide

______________ (de rugtas) de Lucas est très lourd !
A
la gare
B
le sac à dos
C
le château
D
le village

Slide 3 - Quiz

___________ (ik wil) partir en vacances en Espagne.
A
je veux
B
je peux
C
tu veux
D
tu peux

Slide 4 - Quiz

Dans deux ________ (weken), c'est les vacances !
A
d'abord
B
hier
C
weekend
D
semaines

Slide 5 - Quiz

Les parents de Sam sont ____________ (gescheiden).
A
casse-pied
B
divorcés
C
beaux
D
actifs

Slide 6 - Quiz

Son lapin est ____________ (schattig)!
A
super
B
gentil
C
adorable
D
casse-pied

Slide 7 - Quiz

__________________ (de tweelingzus) de Laura s'appelle Sara.
A
le grand frère
B
la petite soeur
C
le frère jumeau
D
la soeur jumelle

Slide 8 - Quiz

Phrases clés
Vertaal de zinnen.

Slide 9 - Slide

Ik heb een kleine broer.

Slide 10 - Open question

Mijn hond heet Brownie. Hij is schattig.

Slide 11 - Open question

Hoe heet zij?

Slide 12 - Open question

Ze heet Lola.

Slide 13 - Open question

Heb je Duits gesproken?

Slide 14 - Open question

Nee, ik heb Frans gesproken.

Slide 15 - Open question

Grammaire : het bezittelijk voornaamwoord
Kies het juiste antwoord.

Slide 16 - Slide

Comment étaient ______________ (jouw vakantie)?
A
notre vacances
B
leurs vacances
C
ta vacances
D
tes vacances

Slide 17 - Quiz

____________ (mijn reis) était super !
A
Mon voyage
B
Son voyage
C
Ton voyage
D
Notre voyage

Slide 18 - Quiz

____________ (haar vriendin) est belge.
A
son copain
B
son copine
C
sa copine
D
sa copain

Slide 19 - Quiz

(hun hotel) était petit.
A
leur hôtel
B
son hôtel
C
ton hôtel
D
votre hôtel

Slide 20 - Quiz

Grammaire : het bijvoeglijk naamwoord

Slide 21 - Slide

Welke bijvoeglijke naamwoorden zijn onregelmatig? Noem er 4.

Slide 22 - Mind map

Welke bijvoeglijke naamwoorden komen VOOR het zelfstandig naamwoord? Noem er 6.

Slide 23 - Mind map

C'est une ___________ fille.
A
petite
B
petit
C
adorable
D
adorable

Slide 24 - Quiz

Sa mère est ___________.
A
hollandais
B
hollandaise
C
hollandaises

Slide 25 - Quiz

Ils ont un __________ chien.
A
nouvelle
B
nouveau
C
nouvelles
D
nouveaux

Slide 26 - Quiz

C'est une ___________ maison.
A
vieu
B
vieille
C
vieux
D
vieilles

Slide 27 - Quiz

Ecrire
Schrijf een tekst over jezelf en je huisdier. Volg de instructies.

Slide 28 - Slide

Vertel dat je een kat hebt.

Slide 29 - Open question

Vertel dat hij Felix heet.

Slide 30 - Open question

Vertel dat hij schattig is.

Slide 31 - Open question

Vertel dat je het leuk vindt om te gamen.

Slide 32 - Open question

Bravo ! Je bent klaar met oefenen. Welke cijfer zou je aan jezelf geven?

Slide 33 - Open question